ECLI:NL:RBMNE:2014:984

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2014
Publicatiedatum
14 maart 2014
Zaaknummer
UTR 13-2869
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete aan gastouderbureau wegens niet onverwijld doorgeven van adreswijziging gastouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [X] Children B.V. (eiseres) en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder). Eiseres kreeg een bestuurlijke boete van € 2.000,- opgelegd omdat zij niet onverwijld een adreswijziging van een gastouder had doorgegeven. De rechtbank oordeelde dat het woonadres van de gastouder in dit geval geen relevant gegeven was voor het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP), aangezien er op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang was gevestigd. Hierdoor was het belang van verweerder om het LRKP actueel te houden niet in het geding.

De rechtbank kwalificeerde de verweten gedraging van eiseres als een administratieve onzorgvuldigheid en oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.000,- niet gerechtvaardigd was. Gelet op de omstandigheden van de zaak, waaronder de ernst van de overtreding, stelde de rechtbank de boete vast op € 200,-. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en herstelde de zaak door zelf in de zaak te voorzien. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 974,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gastouderbureaus om tijdig wijzigingen door te geven, maar erkent ook dat niet elke administratieve fout automatisch leidt tot een hoge boete, vooral als de fout geen nadelige gevolgen heeft voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2869

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2014 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [X] Children B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. E.J. Joosten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: D. Krak).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 2.000,-.
Bij besluit van 16 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013. Eiseres is vertegenwoordigd door [A], algemeen directeur van [C] B.V., de enig aandeelhouder en bestuurder van eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Verweerder heeft de boete aan eiseres opgelegd omdat uit onderzoek van de Inspectie Kindercentra van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst (GG&GD) op 22 november 2012 is gebleken dat eiseres niet onverwijld aan hem heeft doorgegeven dat de gastouder [K] is verhuisd van het adres [adres] te [woonplaats] naar het adres [adres] te [woonplaats]. Verweerder acht het van belang dat de gegevens in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP) actueel worden gehouden, zodat vraagouders die in dit register kijken over actuele informatie kunnen beschikken.
2.
Eiseres heeft in de eerste plaats aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij de mutatie niet onverwijld heeft gemeld, omdat de betreffende gastouder de adreswijzing niet aan het gastouderbureau heeft gemeld en eiseres daardoor niet op de hoogte was van de adreswijziging. Eiseres heeft in dit kader ook verwezen naar een verklaring van de gastouder.
3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verantwoordelijkheid van het gastouderbureau is om wijzingen in de gegevens van de aanvraag door te geven en dat daarom geen sprake is van een verminderde verwijtbaarheid.
4.
Artikel 1.47, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), voor zover hier van belang, bepaalt dat de houder van een gastouderbureau aan het college van burgemeester en wethouders onverwijld mededeling dient te doen van wijzigingen in de gegevens, die bij de aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, zijn verstrekt.
Op grond van artikel 1.72, eerste lid, van de Wko, kan het college van burgemeester en wethouders de houder van een gastouderbureau die een verplichting als bedoeld in artikel 1.47 van de Wko niet nakomt, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit registers kinderopvang en peuterspeelzaalwerk (het Brkp) verstrekt het gastouderbureau aan het college bij de aanvraag bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, van de Wko, onder meer het woonadres van de gastouder.
Artikel 7, eerste lid, van het Brkp bepaalt dat, indien de gegevens bedoeld in artikel 5, tweede lid, wijzigen, de houder van het gastouderbureau hiervan onverwijld mededeling doet aan het college met het verzoek deze aan te passen. Het vierde lid bepaalt dat de houder van een gastouderbureau dat een geregistreerde bemiddelingsrelatie heeft met een voorziening voor gastouderopvang waarvan de gegevens wijzigen, de wijzigingen in de gegevens van die voorziening voor gastouderopvang aan het collega meldt onverwijld nadat deze wijzigingen aan het gastouderbureau bekend zijn geworden.
5.
Het gaat bij het opleggen van boetes op grond van artikel 1.72 van de Wko om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV8810) vloeit voort dat een bestuursorgaan bij de aanwending van een dergelijke bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bepalen van de hoogte van de boete dient af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Omwille van de rechtseenheid en rechtszekerheid kan door het bestuursorgaan beleid worden vastgesteld en toegepast inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient het bestuursorgaan bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te worden beoordeeld of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat het bedrag daarvan passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het bestuur met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
6.
Verweerder heeft in het bestreden besluit de beleidsregels toegepast die op 12 maart 2013 zijn vastgesteld in het Afwegingsmodel Handhaving Kinderopvang en Peuterspeelzalen 2013 (de beleidsregels). Verweerder heeft ter zitting onweersproken toegelicht dat dit beleid in vergelijking tot het oude, ten tijde van de verweten gedraging geldende beleid geen relevante verslechtering bevat. Verweerder heeft dit beleid dan ook in bezwaar mogen toepassen.
7.
Volgens de beleidsregels staat op overtreding van artikel 1.47, eerste lid, van de Wko in beginsel een bestuurlijke boete van € 2.000,-. In de beleidsregels zijn verder boeteverhogende en boeteverlagende omstandigheden geformuleerd. Een bestuurlijke boete blijft achterwege wanneer de overtreder aannemelijk maakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Een boeteverlagende omstandigheid is onder meer dat de overtreding betrekking heeft op een kleine onderneming. De rechtbank acht dit beleid in beginsel redelijk, zodat verweerder de daarin vervatte regels terecht als uitgangspunt heeft genomen.
8.
Niet in geschil is dat eiseres de adreswijziging van de gastouder van 29 februari 2012 niet onverwijld aan verweerder heeft doorgegeven. Eiseres heeft betoogd dat dit haar niet kan worden verweten, omdat de mutatie haar niet bekend was. Zij heeft daarbij een beroep gedaan op artikel 7, vierde lid, van het Brkp. Dit betoog kan niet slagen, reeds omdat de verweten gedraging is gebaseerd op artikel 7, eerste lid, van het Brkp, waarin wordt verwezen naar het onverwijld melden van de gegevens bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van het Brkp. In die bepaling, zoals deze luidde ten tijde van de verweten gedraging en het bestreden besluit, is niet bepaald dat de mutatie gemeld moet worden onverwijld nadat deze aan het gastouderbureau bekend is geworden. De rechtbank is voorts van oordeel dat het niet onverwijld melden van de mutatie eiseres kan worden toegerekend, omdat het gastouderbureau verantwoordelijk is voor het doorgeven van de juiste en actuele gegevens. Het is dus ook zijn verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de gastouder tijdig een adreswijziging aan hem doorgeeft, waartoe het zo nodig contractuele afspraken met de gastouder kan maken. De omstandigheid dat het postadres van de gastouder in [woonplaats] ongewijzigd was en dat eiseres door de gastouder niet tijdig op de hoogte was gebracht dat zij inmiddels in [woonplaats] woonde, doet aan die verantwoordelijkheid niet af.
9.
Hiermee staat vast dat eiseres artikel 1.47, eerste lid, van de Wko heeft overtreden en dat verweerder dus in beginsel bevoegd was over te gaan tot het opleggen van een boete.
10.
Eiseres heeft vervolgens betoogd dat een boete van € 2000,- in dit geval niet redelijk is, omdat de opvanglocatie van de gastouder niet is gewijzigd. De wijziging van het adres van de gastouder is daardoor volgens eiseres niet een voor het LRKP relevante mutatie. Eiseres heeft gewezen op artikel 9, eerste lid, van het Besluit register, waarin is bepaald dat het woonadres van de gastouder niet door een ieder in het LRKP kan worden geraadpleegd, als op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang is gevestigd.
11.
Dit betoog slaagt. De rechtbank stelt aan de hand van het door verweerder overgelegde uitdraai uit het LRKP vast dat voor de betreffende gastouder enkel het opvangadres [adres] te [woonplaats] staat geregistreerd. Het woonadres van de gastouder is blijkens de uitdraai niet zichtbaar vermeld. Dit betekent dat de mutatie op 29 februari 2012 van het woonadres van de gastouder van de [adres] te [woonplaats] naar het [adres] te [woonplaats], waar geen voorziening voor gastouderopvang is gevestigd, bij raadpleging van het LRKP evenmin zichtbaar is. Een potentiële vraagouder die op of na 29 februari 2012 het LRKP zou hebben geraadpleegd op zoek naar een gastouder in [woonplaats] zou dus, anders dan verweerder heeft betoogd, door het niet doorvoeren van de mutatie niet op het verkeerde been kunnen zijn gezet. Het woonadres van de gastouder is in dit geval voor het register geen relevant gegeven, nu op dat adres geen voorziening voor gastouderopvang is gevestigd. Dit maakt dat het door verweerder gestelde belang om het LRKP voor vraagouders en voor de Belastingdienst/Toeslagen actueel te houden door de mutatie van het woonadres van de gastouder niet wordt geraakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verweten gedraging van eiseres onder voornoemde omstandigheden dient te worden gekwalificeerd als een administratieve onzorgvuldigheid, die het opleggen van een boete van € 2000,- niet rechtvaardigt. Gelet op de ernst van de overtreding acht de rechtbank een boete van € 200,- passend en geboden.
12.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en de hoogte van de boete vaststellen op € 200,-.
13.
De rechtbank ziet aanleiding op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres in beroep. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 974,- voor verleende rechtsbijstand (één punt voor het beroepschrift, één punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 487,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het bedrag van de boete voor eiseres wordt vastgesteld op € 200,- (zegge: tweehonderd euro);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 974,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 310,-vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.J. Veenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.