Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde 1],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 mei 2014
- de rolbeslissing van 5 december 2014 waarbij de akte van uitlating van [gedaagde 1] en Vendorlink d.d. 10 december 2014 is geweigerd
- het proces-verbaal van comparitie van 10 december 2014, en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken:
- de brief van [gedaagde 1] en Vendorlink d.d. 7 januari 2015 waarin wordt meegedeeld dat er geen opmerkingen zijn over de inhoud van het proces-verbaal
- de brief van CWS d.d. 8 januari 2015 met een enkele opmerking over het proces-verbaal
- de antwoordakte van CWS
- de rolbeslissing 11 februari 2015, inhoudende dat een deel van de antwoordakte van CWS buiten beschouwing zal blijven.
2.De feiten
3.Het geschil
dat [gedaagde 1] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst of ten laste van CWS ongerechtvaardigd is verrijkt, en de dientengevolge geleden schade althans het genoten voordeel dient te vergoeden, en
dat Vendorlink onrechtmatig heeft gehandeld jegens CWS door inbreuk te maken op haar auteursrecht, dan wel ten laste van CWS ongerechtvaardigd is verrijkt, en de dientengevolge geleden schade althans het genoten voordeel dient te vergoeden,
subsidiair: voor recht verklaart:
dat Vendorlink toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de licentieovereenkomst, en de dientengevolge door CWS geleden schade dient te vergoeden,
4.De beoordeling
Bezwaar aanvulling verweer ter comparitie
in oprichtingdaaronder valt, en wel gelet op:
- de achtergrond van deze uitsluiting, namelijk dat de vertegenwoordiging van een vennootschap al geregeld wordt door het recht dat van toepassing is op de betreffende vennootschap,
- het feit dat er anders onwenselijke verschillen kunnen ontstaan tussen het recht dat van toepassing is op handelingen die een oprichter namens een nog op te richten vennootschap heeft verricht en die vervolgens na oprichting zijn bekrachtigd, en het recht dat van toepassing is op handelingen die door een bestuurder van een reeds opgerichte vennootschap zijn verricht,
- het feit dat deze uitsluiting van toepassing is op alle vennootschappen en andere lichamen “al dan niet rechtspersoonlijkheid bezittend”.
namensde op te richten vennootschap. Dit betekent dat [gedaagde 1] de licentieovereenkomst moet zijn aangegaan op naam van Vendorlink B.V. i.o. (vgl. Hoge Raad 24 maart 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5258). Ter comparitie is van de zijde van [gedaagde 1] en Vendorlink erkend dat ten tijde van de sluiting van de licentieovereenkomst nergens duidelijk is gezegd door [gedaagde 1] dat deze overeenkomst namens Vendorlink B.V. i.o. werd gesloten. In ieder geval is niet gebleken dat [gedaagde 1] op het aanvraagformulier in het invulveld “Company” de naam Vendorlink B.V. i.o heeft ingevuld. De omstandigheid dat:
- [gedaagde 1] in zijn correspondentie met CWS heeft aangegeven dat hij de software aan een collega wilde sturen,
- de software bestemd was voor de website www.vendorlink.nl en
- medewerkers van de helpdesk van CWS in de loop der jaren een aantal maal contact hebben gehad met medewerkers van Vendorlink over de werking van de software,
- de in deze richtlijn en de Softwarerichtlijn gebruikte begrippen hebben in beginsel dezelfde betekenis (r.o. 60 UsedSoft-arrest),
- punten 28 en 29 van de considerans van de Auteursrechtrichtlijn en het Auteursrechtverdrag lijken de uitputting van het distributierecht te koppelen aan de tastbare vastlegging van een werk, maar blijkens de tweede zin van r.o. 60 van het UsedSoft-arrest gaat het Hof van Justitie daar niet zonder meer in mee (“al mocht volgen”),
- de Auteursrechtrichtlijn dateert uit 2001. Blijkens het Groenboek van de Europese Commissie die uiteindelijk tot de Auteursrechtrichtlijn heeft geleid (pagina’s 44 en verder) is het onderscheid tussen stoffelijke en niet-stoffelijke werken in de considerans ingegeven door een verschil dat destijds als noodzakelijk werd beschouwd tussen een stoffelijk en een onstoffelijk werk, namelijk dat bij laatstgenoemd werk sprake is van het verlenen van een dienst, die moeilijk het voorwerp van uitputting kan zijn. Bij een onstoffelijk werk werd met name gedacht aan uitzending, verhuur of uitlening, dus handelingen die in principe een onbeperkt aantal malen kunnen worden herhaald en waarbij elke herhaling geldt als een aparte handeling waarvoor afzonderlijke toestemming vereist is. Hieruit blijkt dat destijds niet werd gedacht aan de mogelijkheid om werken via een download duurzaam ter beschikking te stellen aan een gebruiker. In zoverre is de ratio aan het onderscheid dan ook komen te ontvallen.
- het in de literatuur opgeworpen argument dat er - anders dan in de Softwarerichtlijn (artikel 5 lid 1 van de Softwarerichtlijn) - geen bepaling is opgenomen die (niet tijdelijke) reproductie toestaat die noodzakelijk is om de rechtmatige verkrijger in staat te stellen het werk voor het beoogde doel te gebruiken, zal het Hof van Justitie vermoedelijk pareren met dezelfde economisch georiënteerde redenering als is opgenomen in overwegingen 61 tot en met 63 van het UsedSoft-arrest.
buiten de webserver(“outside of a webserver environment”), zodat daarmee a contrario vaststaat dat er in de licentieovereenkomst van uitgegaan wordt dat de software binnen de webserver wel door een andere applicatie mag worden aangesproken. Van inbreuk op het integratie-/incorporatieverbod is dan ook geen sprake.
452,00(2,0 punten × 0,5 × tarief € 452,00)