In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 maart 2015 uitspraak gedaan over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De procedure begon met een verzoek tot echtscheiding dat op 25 oktober 2012 werd ingediend, waarna het huwelijk op 24 oktober 2013 werd ontbonden. De man vorderde dat de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zou vaststellen, terwijl de vrouw verweer voerde en de man niet-ontvankelijk wilde laten verklaren in zijn vordering. In reconventie vorderde de vrouw een andere verdeling van de boedel.
De rechtbank heeft de feiten en de stellingen van beide partijen beoordeeld. De man heeft onder andere verzocht om medewerking van de vrouw bij de verkoop van de echtelijke woning en de verdeling van diverse goederen, waaronder een lijfrentepolis, een auto en bankrekeningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning en de lijfrentepolis aan de man worden toebedeeld, met een vergoeding aan de vrouw. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en de schulden behandeld, waarbij de vrouw verplicht werd om een deel van de kosten en schulden te vergoeden aan de man.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld en de financiële verplichtingen tussen de partijen bepaald. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H. Phaff.