ECLI:NL:RBMNE:2015:1839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
20 maart 2015
Zaaknummer
16/801004-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens witwassen en bezit van verdovende middelen

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 7 april 2014 in Nieuwegein werd aangehouden, heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 maart 2015 uitspraak gedaan. Tijdens doorzoekingen in de woning van de verdachte en haar echtgenoot werd een aanzienlijk bedrag aan contant geld, een pistool, munitie, en een traangasbusje aangetroffen. Daarnaast werd in het bedrijfspand van de echtgenoot van de verdachte een grote hoeveelheid cocaïne en MDMA ontdekt. De rechtbank heeft overwogen dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen en dat zij niet actief betrokken was bij het voorhanden hebben of verwerven ervan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van de verdachte verworpen en heeft haar integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft daarbij ook de rechtmatigheid van de doorzoekingen beoordeeld en geconcludeerd dat deze rechtmatig waren, ondanks de bezwaren van de verdediging. De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op het feit dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/801004-14 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 19 maart 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], op de [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 4 september 2014, 11 november 2014 en 5 maart 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw, mr. B. Yesilgöz, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad 5012,2 gram cocaïne en ongeveer 2,8 gram MDMA;
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen ongeveer 2.554.530,00 euro heeft witgewassen;
op 7 april 2014 te Nieuwegein samen met een ander, althans alleen
een vuurwapen, munitie en een traangasbus voorhanden heeft gehad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Verweer ten aanzien van de rechtmatigheid van de doorzoeking

De raadsvrouw heeft betoogd dat de doorzoekingen in de woning van [medeverdachte] en [verdachte] aan de [adres] te [woonplaats] en in het bedrijfspand van [medeverdachte], waarin [verdachte] een opslagruimte gebruikte, onrechtmatig waren en heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende concrete feiten en omstandigheden waren om te spreken over een verdenking van een strafbaar feit. Voorts was de rechter-commissaris door de officier van justitie onvoldoende geïnformeerd over de eigenlijke achtergronden van de wens tot doorzoeking, te weten de hoop concretere aanwijzingen te vinden om de Liechtensteinse autoriteiten te overtuigen medewerking te verlenen aan de rechtshulpverzoeken. De rechter-commissaris was niet op de hoogte van de rechtshulpverzoeken en de belemmeringen die waren opgeworpen door de Liechtensteinse autoriteiten. Op grond daarvan had de rechter-commissaris redelijkerwijs niet tot de beslissing tot huiszoeking kunnen komen. De raadsvrouw heeft betoogd dat er niet alleen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, maar tevens artikel 6 EVRM, nu de handelwijze van het openbaar ministerie niet anders dan doelbewust kan zijn geweest en daarmee de verdedigingsbelangen zijn geschaad. Er heeft een forse inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte plaatsgevonden. Naar het oordeel van de raadsvrouw dient de schending primair tot bewijsuitsluiting en daarmee tot vrijspraak, en subsidiair tot strafvermindering te leiden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking. De doorzoeking heeft plaatsgevonden in een reeds in 2011 gestart witwasonderzoek, waarin [medeverdachte] en een aantal familieleden ervan worden verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan witwassen van crimineel geld door het aankopen en financieren van panden in Nederland in 2008, waarbij gebruik wordt gemaakt van Liechtensteinse trusts. Nadat dit onderzoek wegens capaciteitsgebrek heeft stilgelegen is dit in de tweede helft van 2013 weer opgepakt. Om de link tussen de betreffende verdachten en de trusts concreet te krijgen werd een rechtshulpverzoek aan Liechtenstein gedaan. Liechtenstein bleek alleen aan dit rechtshulpverzoek te kunnen voldoen indien sprake was van een concreet onderliggend strafbaar feit. Dat was er nog niet.
Het openbaar ministerie heeft vervolgens ingezet op een twee-sporen beleid en is (ook) verder onderzoek in Nederland gaan doen. In dat kader zijn doorzoekingen gedaan in panden waarvan het redelijke vermoeden bestond dat de betreffende verdachten daar woonachtig waren dan wel er gebruik van maakten
.Dit betroffen onder meer de woning van [medeverdachte] ) aan de [adres] te [medeverdachte] en het bedrijfspand van [medeverdachte] aan de [adres] te [vestigingsplaats]. Het doel van de doorzoeking was het vinden van (digitale) bescheiden en informatiedragers die betrekking hadden op de witwasverdenking en de daarmee samenhangende witwasconstructie door middel van de trusts en de BV. Tijdens deze doorzoeking stuitte de politie onverwachts op de cocaïne, het geld en de wapens.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van doorzoeking d.d. 19 maart 2014, volgt dat de verdenking van witwassen jegens de [medeverdachte] onder meer is gebaseerd op het volgende:
-dat in de jaren 2008-2010 onroerend goed in Nederland werd aangeschaft en of werd gefinancierd door twee niet transparante trusts;
-dat het onroerend goed dat door de twee trusts is aangeschaft of gefinancierd voor een belangrijk deel in gebruik is bij (familiale) relaties van [A], vader van [medeverdachte];
-dat [medeverdachte] gebruik maakt van twee van deze objecten, één als woning en één als bedrijfspand;
-dat de [medeverdachte] in de periode vlak voorafgaand aan de oprichting van beide trusts drie maal in Zwitserland is geweest, zodat het vermoeden bestaat dat zijn bezoeken aan Zwitserland te maken hebben met de oprichting van de trusts;
-dat [medeverdachte] noch andere familieleden over voldoende legaal inkomen beschikken waaruit het vermogen van de trusts verklaard kan worden;
-dat het vermogen in de trusts niet in de belastingaangiften van betrokkenen is opgenomen;
-dat [medeverdachte] en andere familieleden in een CIE melding van 2007 en van 2011 worden gerelateerd aan drugshandel.
Op basis van deze informatie heeft de rechter-commissaris de beslissing tot doorzoeking van de woning [adres] te [woonplaats] genomen. De rechtbank kan deze beslissing tot doorzoeking slechts marginaal toetsen.
Gelet op voornoemde informatie op basis waarvan een redelijk vermoeden van een of meer strafbare feiten was gerezen, gelet op de door de officier van justitie naar voren gebrachte informatie omtrent het gevoerde twee sporen beleid, en gelet op de informatie van de officier van justitie dat de toets die de Liechtensteinse autoriteiten volgens aldaar geldend recht moeten aanleggen bij hun beslissing op een rechtshulpverzoek, een geheel andere is dan de toets die de rechter-commissaris naar Nederlands recht moet aanleggen bij zijn beslissing op de aanvraag doorzoeking, is de rechtbank van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid tot de beslissing tot doorzoeking heeft kunnen komen.
Voorts is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat de omstandigheid dat de officier van justitie bij de aanvraag tot doorzoeking niet heeft vermeld dat een rechtshulpverzoek bij de Liechtensteinse autoriteiten was ingediend en dat dit twee maal tot een verzoek om nadere informatie heeft geleid, geen (doelbewuste) schending van de verdedigingsbelangen in de zin van artikel 6 EVRM oplevert.
Nu er geen sprake is van een onrechtmatige doorzoeking, is er geen sprake van een verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, zodat het verweer wordt verworpen.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en vordert vrijspraak ten aanzien van alle drie de feiten.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak voor alle drie de feiten bepleit, nu daarvoor onvoldoende bewijs is.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan en zal haar dan ook vrijspreken.
Dit oordeel berust op het volgende:
Op 7 april 2014 vonden doorzoekingen in de woning van verdachte en haar echtgenoot aan de [adres] te [woonplaats] en in het bedrijfspand van haar echtgenoot aan de [adres] te [vestigingsplaats] plaats. In de slaapkamer van verdachte en haar echtgenoot werd onder meer verpakt in een koffer, een tas en een rugzak ruim 2,5 miljoen euro aan contant geld en verder een pistool en munitie aangetroffen. In de meterkast in de hal werd een traangasbusje aangetroffen. In de opslagruimte van het bedrijfspand, welke ruimte bij verdachte in gebruik was voor de opslag van voorraad voor haar bedrijf [bedrijf], in twee dozen met goederen van [bedrijf], ruim 5 kilo cocaïne en een hoeveelheid MDMA aangetroffen.
[medeverdachte] heeft direct bij de politie verklaard niets van het aangetroffen geld, de wapens en de verdovende middelen af te weten. Verder heeft verdachte verklaard dat zij de laatste jaren vanuit huis werkte en ongeveer een keer in de paar maanden in het bedrijfspand kwam. Zij regelde de verzending van de goederen die zij verkocht zelf of haar man nam goederen mee naar huis en zij regelde dan de verzending middels TNT. Zij beschikte over een sleutel van het bedrijfspand en van de opslagruimte, maar zij wist de code van het alarm niet. Die moest zij altijd aan haar man vragen.
Uit de dossierstukken blijkt dat verdachte op 20 maart 2014 naar het buitenland is vertrokken en dat zij pas na voornoemde doorzoekingen weer naar Nederland is teruggekeerd. Ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen, het geld en de wapens, verbleef verdachte dus al twee weken niet in Nederland.
Uit de dossierstukken blijkt niet vanaf wanneer het aangetroffen geld, de wapens en de verdovende middelen in de woning en in de opslagruimte aanwezig waren. Wel is duidelijk dat een deel van het aangetroffen geld pas door DNB in roulatie is gebracht, toen verdachte al in het buitenland verbleef. Deze biljetten zijn dus tijdens haar afwezigheid de woning binnen gekomen. Het is niet onaannemelijk dat dit ook voor de rest van het geldbedrag geldt.
De rechtbank overweegt dat er onder deze omstandigheden onvoldoende aanwijzingen zijn dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van het geld, de wapens en de verdovende middelen, noch voor haar actieve betrokkenheid bij het voorhanden hebben of verwerven hiervan.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de haar ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. de Stigter, voorzitter,
mrs. J.F. Haeck en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Westerhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 maart 2015.
Mr. Mulbregt is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
zij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft
gehad (in een bedrijfspand gelegen aan de [adres])
- ongeveer 5012,2 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet en/of
- ongeveer 2,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 3 Opiumwet
2.
zij op of omstreeks 7 april 2014, te Nieuwegein, althans in Nederland, alleen,
althans in vereniging met een ander of anderen,
een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro, althans enig
geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of
omgezet en/of van dit voorwerp gebruik heeft gemaakt,
althans van een (groot) contant geldbedrag van ongeveer 2.554.530,- euro,
althans van enig geldbedrag, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of
de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen/verhuld
wie de rechthebbende op dit geldbedrag was en/of wie dit geldbedrag voorhanden
had,
terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag
geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 7 april 2014 in de gemeente Nieuwegein alleen, althans
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, (in een woning gelegen aan
de [adres])
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Heckler & Koch),
en/of
- munitie van categorie III, te weten één of meerdere (13) kogelpatro(o)n(en),
(merk SPEER) en/of
- een traangasbus (K++ security), zijnde een voorwerp bestemd voor het
treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of
weerloosmakende en/of
traanverwekkende stof(fen) van categorie II,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor
zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in
dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie