ECLI:NL:RBMNE:2015:2127

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
30 maart 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2457
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van lumpsum bijdrage aan ICIN Netherlands Heart Institute en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (verweerder) op 23 oktober 2013 aan het ICIN Netherlands Heart Institute (eiseres) meegedeeld dat de lumpsum bijdrage met ingang van 1 januari 2015 zal worden beëindigd. Eiseres, samen met een aantal medewerkers, heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar verweerder heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Naar aanleiding van een beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 27 november 2014 heeft verweerder zowel de brief van 23 oktober 2013 als het besluit op bezwaar ingetrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat eisers geen belang hebben bij een beroep tegen het besluit tot intrekking van het bestreden besluit, omdat verweerder volledig tegemoet is gekomen aan hun bezwaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen het besluit tot intrekking, en dat eisers ook geen belang meer hebben bij de beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien verweerder heeft besloten tot volledige vergoeding van de proceskosten die eisers hebben moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 maart 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/2457

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2015 in de zaak tussen

ICIN Netherlands Heart Institute, te Utrecht,

en
[eiser 1],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],eisers
(gemachtigde: mr. drs. H. Doornhof),
en
het bestuur van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Koenen).

Procesverloop

Bij brief van 23 oktober 2013 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat hij heeft besloten om met ingang van 1 januari 2015 de lumpsum bijdrage aan het ICIN Netherlands Heart Institute te beëindigen.
Bij besluit van 28 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2014. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij brief van 10 december 2014 heeft verweerder de rechtbank bericht dat het besluit van 23 oktober 2013 bij besluit van 9 december 2014 is ingetrokken naar aanleiding van de beschikking van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 27 november 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4902).
Bij brief van 13 januari 2015 heeft verweerder de rechtbank laten weten dat ook het bestreden besluit is ingetrokken.
Eisers zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld hierop te reageren, maar hebben de rechtbank bij brief van 17 februari 2015 bericht daartoe geen aanleiding te zien.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
2. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers geen belang bij een beroep tegen het besluit tot intrekking van het bestreden besluit. Met dit besluit, in combinatie met de intrekking van het besluit van 23 oktober 2013, is immers volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van eisers. Andere belangen, zoals bijvoorbeeld geleden schade, zijn gesteld noch gebleken. De rechtbank stelt dan ook vast dat geen beroep van rechtswege is ontstaan tegen het besluit tot intrekking van het bestreden besluit.
3. De rechtbank is verder van oordeel dat eisers, vanwege het besluit tot intrekking van het bestreden besluit, ook niet langer een belang hebben bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het bestreden besluit. Het beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. In het besluit van 9 december 2014 heeft verweerder immers besloten tot volledige vergoeding van de proceskosten die eisers in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep hebben moeten maken. Eisers hebben daartegen geen bezwaren geuit.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.