Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zaaknummer: WK 2014-47
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de behandeling van de zaak van verzoeker met nummer 2901210 UM 14-2115 door de kantonrechter mr. A.M. Verhoef (verder: kantonrechter) op
27 november 2014, tijdens welke behandeling verzoeker de kantonrechter heeft gewraakt;
- de schriftelijke reactie van J.J. Lammers, zittingsvertegenwoordiger namens de officier van justitie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (verder: zittingsvertegenwoordiger van de CVOM), zoals deze op 5 januari 2015 bij de wrakingskamer is binnengekomen;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 januari 2015.
Aangezien verzoeker tijdens de mondelinge behandeling zelf geen uitstel heeft verzocht en hij heeft aangegeven dat hij zijn standpunt volledig naar voren heeft kunnen brengen, neemt de rechtbank dit uitstelverzoek niet in behandeling.
1.4. De beslissing op het wrakingsverzoek is bepaald op heden.
2.Het wrakingsverzoek
De vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie en de kantonrechter moeten dus reeds voor de zitting de afspraak hebben gemaakt dat géén van de zaken door de kantonrechter zou worden toegewezen.
3.De reactie van de kantonrechter
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM was de hele ochtend in de zittingszaal aanwezig voor de behandeling van zaken op grond van de Wahv. Er heeft geen vooroverleg plaatsgevonden tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in de zaak van verzoeker.
De enkele omstandigheid dat de kantonrechter met de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in de zittingszaal aanwezig was, leidt volgens de kantonrechter niet zonder meer tot vooringenomenheid van haar kant, noch is de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd.
4.4. De reactie van de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM heeft verder verwezen naar de uitspraak van de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland van 22 augustus 2014 (ECLI:NL:RBGEL: 2014:5725).
5.5. De beoordeling
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte kantonrechter jegens verzoeker.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met de
(te vermijden) schijn van partijdigheid.
27 november 2014 in de zittingszaal aanwezig was met de kantonrechter, voordat verzoeker de zittingszaal binnen is gekomen. Daarbij komt dat het gerechtspersoneel verzoeker voorafgaand aan de behandeling van zijn zaak heeft verwezen naar de wachtruimte bij de zittingzaal zonder de mogelijkheid te noemen terstond in de zittingzaal plaats te nemen, dat de zittingzaal was afgesloten met een deur en dat een brandende rode lamp aangaf dat de zittingzaal op dat moment in gebruik was. Een dergelijke gang van zaken – waarbij verzoeker de indruk kon hebben gekregen dat hij de zittingzaal nog niet kon betreden en waarbij gelegenheid is tot vooroverleg tussen de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM en de kantonrechter, zonder dat daarbij andere procespartijen aanwezig zijn – kan een gevaar voor de schijn van partijdigheid opleveren. Daarmee kan dus een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid jegens een procespartij kan ontstaan.
6.6. De beslissing
mrs. P.S. Elkhuizen en M.J. Slootweg, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. M.S.D. de Weerd als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.