ECLI:NL:RBMNE:2015:309

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2015
Publicatiedatum
22 januari 2015
Zaaknummer
WK 2014-49
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in verkeershandhavingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 januari 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door B&M (Koel)koeriers V.O.F. tegen kantonrechter mr. A.M. Verhoef. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de vrees voor vooringenomenheid van de kantonrechter, omdat deze samen met de zittingsvertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie (CVOM) in de zittingszaal aanwezig was voordat de zaak werd uitgeroepen. De verzoeker stelde dat dit een schijn van partijdigheid kon oproepen, vooral omdat de deuren van de zittingszaal gesloten waren en er een rode lamp brandde die aangaf dat de zaal in gebruik was.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. De kantonrechter heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat er geen vooroverleg heeft plaatsgevonden met de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM en dat zijn aanwezigheid in de zittingszaal niet automatisch leidt tot vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. De enkele aanwezigheid van de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger in dezelfde zittingszaal zonder vooroverleg was onvoldoende om te concluderen dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook ongegrond verklaard en de zaak met nummer 3121576 UM 14-3236 opgedragen om voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Rekestnummer: 382291/ HA RK 14-278
Zaaknummer: WK 2014-49
Beslissing van 20 januari 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
B&M (Koel)koeriers V.O.F.,gevestigd te Ede,
(verder: verzoeker),
met als gemachtigden:
[A] en [B],
domicilie kiezende ten kantore van de Stichting Rechtswinkel Bijlmermeer te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de behandeling van de zaak van verzoeker met nummer 3121576 UM 14-3236 door de kantonrechter mr. A.M. Verhoef (verder: kantonrechter) op
27 november 2014, tijdens welke behandeling de gemachtigde van verzoeker de kantonrechter heeft gewraakt;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter, zoals deze op 19 december 2014 bij de wrakingskamer is binnengekomen;
- de schriftelijke reactie van J.J. Lammers, zittingsvertegenwoordiger namens de officier van justitie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (verder: zittingsvertegenwoordiger van de CVOM), zoals deze op 5 januari 2015 bij de wrakingskamer is binnengekomen;
- de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 6 januari 2015, waar de gemachtigde van verzoeker een pleitnota heeft overgelegd.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 6 januari 2015 zijn de kantonrechter en de gemachtigde van verzoeker, [A], alsmede [C] verschenen.
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM heeft in zijn schriftelijke reactie laten weten niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zullen zijn.
1.3.
De beslissing op het wrakingsverzoek is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Aan het wrakingsverzoek is ten grondslag gelegd dat in de zaak van verzoeker betreffende de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: Wahv) de vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie samen met de kantonrechter en de griffier in de zittingszaal aanwezig was voordat de zaak werd uitgeroepen, terwijl de deuren van de zittingszaal waren gesloten. Daarbij is in het verzoek en tijdens de mondelinge behandeling verwezen naar de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van
26 augustus 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:6715).

3.De reactie van de kantonrechter

3.1.
De kantonrechter heeft de rechtbank bericht dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM was de hele ochtend in de zittingszaal aanwezig voor de behandeling van zaken op grond van de Wahv. Er heeft geen vooroverleg plaatsgevonden tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in de zaak van verzoeker.
De enkele omstandigheid dat de kantonrechter met de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in de zittingszaal aanwezig was, leidt volgens de kantonrechter niet zonder meer tot vooringenomenheid van haar kant, noch is de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd.
3.2.
De kantonrechter verzoekt het wrakingsverzoek ongegrond te verklaren.

4.4. De reactie van de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM

4.1.
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM heeft in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij op 27 november 2014 reeds in de zittingszaal aanwezig was voorafgaand aan de behandeling van de zaak van verzoeker. Buiten aanwezigheid van verzoeker is er tussen hem en de kantonrechter niet gesproken over de zaak van verzoeker.
De zittingsvertegenwoordiger van de CVOM heeft verder verwezen naar de uitspraak van de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland van 22 augustus 2014 (ECLI:NL:RBGEL: 2014:5725).

5.5. De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte kantonrechter jegens verzoeker.
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte kantonrechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met de
(te vermijden) schijn van partijdigheid.
5.3.
Als niet weersproken staat vast dat de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM op
27 november 2014 in de zittingszaal aanwezig was met de kantonrechter, voordat verzoeker de zittingszaal binnen is gekomen. Daarbij komt dat het gerechtspersoneel verzoeker voorafgaand aan de behandeling van zijn zaak heeft verwezen naar de wachtruimte bij de zittingzaal zonder de mogelijkheid te noemen terstond in de zittingzaal plaats te nemen, dat de zittingzaal was afgesloten met een deur en dat een brandende rode lamp aangaf dat de zittingzaal op dat moment in gebruik was. Een dergelijke gang van zaken – waarbij verzoeker de indruk kon hebben gekregen dat zij de zittingzaal nog niet kon betreden en waarbij gelegenheid is tot vooroverleg tussen de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM en de kantonrechter, zonder dat daarbij andere procespartijen aanwezig zijn – kan een gevaar voor de schijn van partijdigheid opleveren. Daarmee kan dus een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid jegens een procespartij kan ontstaan.
5.4.
Zowel de gewraakte kantonrechter als de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM hebben expliciet aangegeven dat er tussen hen geen vooroverleg heeft plaatsgevonden over de zaak van verzoeker.
5.5.
Nu er ook overigens door en/of namens verzoeker geen concrete feiten en/of omstandigheden zijn aangedragen die tot de conclusie kunnen leiden dat er sprake is geweest van vooroverleg tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM, gaat de rechtbank uit van hetgeen de kantonrechter hierover heeft verklaard, namelijk dat er voorafgaand aan de behandeling van de zaak van verzoeker geen overleg heeft plaatsgevonden tussen de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM.
5.6.
Het voorgaande betekent dat de enkele aanwezigheid van de kantonrechter en de zittingsvertegenwoordiger van de CVOM in dezelfde zittingszaal – zonder dat er vooroverleg tussen hen heeft plaatsgevonden – naar het oordeel van de rechtbank geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de kantonrechter jegens verzoeker een (schijn van) vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek tot wraking van de kantonrechter mr. A.M. Verhoef af;
6.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gewraakte kantonrechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Strafrecht en de president van deze rechtbank;
6.3.
bepaalt dat de zaak met nummer 3121576 UM 14-3236 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Verschoor-Bergsma, voorzitter,
mrs. P.S. Elkhuizen en M.J. Slootweg, als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. M.S.D. de Weerd als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2015.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.