ECLI:NL:RBMNE:2015:5614

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
16-701049-12 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor verzekeringsfraude

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 maart 2015 uitspraak gedaan over de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift. De veroordeelde, geboren in 1985 en gedetineerd in PI Achterhoek, had op 26 maart 2014 een veroordeling gekregen voor meermalen gepleegde oplichting en poging tot oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 28 juli 2011 tot en met 6 januari 2012 Achmea Schadeverzekeringen N.V. heeft bewogen tot afgifte van een totaalbedrag van € 21.613,84. De officier van justitie vorderde dat dit bedrag aan de Staat moest worden betaald als ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Tijdens de zitting heeft de veroordeelde aangevoerd dat hij de oplichtingen onder dwang van een persoon genaamd [A] heeft gepleegd en dat hij geen financieel voordeel heeft genoten, omdat hij het geld aan deze [A] moest afstaan. De rechtbank heeft echter het verweer van de veroordeelde verworpen. Volgens de rechtbank komt alleen kosten voor aftrek in aanmerking die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Betalingen aan een afperser na het begaan van het delict zijn niet aftrekbaar.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag van € 21.613,84 vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De uitspraak is een bevestiging van de eerdere veroordeling en onderstreept de noodzaak van ontneming van crimineel verkregen voordeel.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Afdeling Strafrecht
Parketnummer: 16/701049-12 (ontneming)
Vonnis van de rechtbank d.d. 18 maart 2015
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1985] ,
gedetineerd in PI Achterhoek - Ooyerhoekseweg te Zutphen,
hierna aan te duiden als: veroordeelde.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/701049-12, waaruit blijkt dat veroordeelde op 26 maart 2014 door de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld ter zake van oplichting, meermalen gepleegd, poging tot oplichting, meermalen gepleegd, en valsheid in geschrift, tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 augustus 2014, waarin de bewezenverklaring van de rechtbank in stand is gelaten;
- het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, proces-verbaal nummer PL0940 2013056291;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is veroordeelde gehoord.

2.De beoordeling

2.1
De vordering van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 21.613,84.
2.2
Het standpunt van de verdediging
Veroordeelde heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij de oplichtingen onder dwang van een zekere [A] heeft gepleegd. Het geld dat veroordeelde met deze oplichtingen heeft verworven, heeft hij ook aan deze [A] moeten afstaan, zodat hij zelf geen financieel voordeel heeft genoten.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de vordering uit van het in het vonnis onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit, te weten het meermalen oplichten van Achmea Schadeverzekeringen N.V. in de periode van 28 juli 2011 tot en met 6 januari 2012. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat veroordeelde in deze periode Achmea heeft bewogen tot afgifte van in totaal € 21.613,84. [1]
Uit het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ blijkt dat naar de bankrekeningen, die op naam stonden van veroordeelde, de volgende bedragen zijn overgemaakt:
Rekening RABO [rekeningnummer]
- € 1.108,15, d.d. 4-8-2011
- € 1.637,50, d.d. 17-8-2011
- € 580,-, d.d. 21-11-2011
- € 1.220,-, d.d. 22-12-2011
- € 1.622,90, d.d. 9-1-2012
Totaal: € 6.168,55
Rekening SNS [rekeningnummer]
- € 2.034,95, d.d. 24-8-2011
- € 360,-, d.d. 19-9-2011
- € 1.784,-, d.d. 22-9-2011
- € 1.525,-, d.d. 14-11-2011
- € 2.038,-, d.d. 30-11-2011
- € 1.755,-, d.d. 1-12-2011
- € 1.655,50, d.d. 2-12-2011
- € 1.180,-, d.d. 16-12-2011
- € 605,-, d.d. 30-12-2011
- € 981,84, d.d. 6-1-2012
- € 1.526,-, d.d. 9-1-2012
Totaal: € 15.445,29 [2]
Geen voordeel genoten?
De rechtbank verwerpt het verweer van veroordeelde dat hij van de gepleegde oplichtingen geen financieel voordeel heeft genoten. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 30 november 2004, ECLI:NL:PHR:2004:AR3721) komen slechts kosten voor aftrek op het ontnemingsbedrag in aanmerking die in directe relatie staan tot de voltooiing van delict. Geldbedragen die na het begaan van het delict zijn betaald aan een afperser zijn – nog los van de vraag of de door veroordeelde gestelde afpersing heeft plaatsgevonden – niet als aftrekbare kosten aan te merken.

3.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 21.613,84;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 21.613,84, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. K.J. Veenstra, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. J. Ebbens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.C. van Reenen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 maart 2015.

Voetnoten

1.Het vonnis van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland d.d. 26 maart 2014, p. 3 van 11.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict, d.d. 4 juni 2014, p. 3 van 5.