Op 18 maart 2015 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het verwerven, in bezit hebben en verspreiden van kinderporno en dierenporno. De verdachte, geboren in 1954, werd op 4 maart 2015 ter terechtzitting gehoord, waar de officier van justitie zijn vordering indiende. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het verwerven en in bezit hebben van kinderporno en het in bezit hebben van dierenporno. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van diverse bewijsmiddelen, waaronder proces-verbaal van de politie en de bekennende verklaring van de verdachte.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar was, gezien de bevindingen van een psycholoog die twee ziekelijke stoornissen bij de verdachte had vastgesteld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral het bezit en de verspreiding van kinderporno, en de impact daarvan op de slachtoffers. De uitspraak is gedaan in het belang van de bescherming van de maatschappij en ter bestrijding van dergelijke strafbare feiten.