In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2015, stond de verdachte terecht voor meerdere ernstige beschuldigingen, waaronder poging tot doodslag, zware mishandeling en verkrachting van zijn echtgenote, alsook mishandeling van zijn kinderen. De tenlastelegging omvatte vier feiten die zich voornamelijk afspeelden in de periode van 2001 tot 2012. De rechtbank heeft op 21 april 2015 een zitting gehouden waarbij de verdachte in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. C.T.W. van Dijk. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten, stellende dat het bewijs onvoldoende was.
De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. Voor feit 4, de verkrachting, oordeelde de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs was, voornamelijk gebaseerd op de verklaring van de aangeefster, die niet werd ondersteund door aanvullend bewijs. Voor feit 3, de mishandeling van de kinderen, was de rechtbank van mening dat de verklaringen van de kinderen niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen, gezien de inconsistenties en de wijze van verhoor. Ook voor de feiten 1 en 2, die betrekking hadden op de mishandeling van de echtgenote, oordeelde de rechtbank dat de verklaringen van de verdachte en de aangeefster elkaar tegenspraken en dat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien niet wettig en overtuigend was bewezen dat de verdachte de feiten had begaan. De rechtbank besloot ook om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.