6.3Zoals de rechtbank reeds in de tussenuitspraak heeft overwogen, heeft de Commissie Mobiliteit in haar advies van 3 april 2013 zonder nadere motivering aangegeven dat de werkzaamheden die eiser binnen de diverse rechercheteams heeft uitgevoerd, door de commissie niet als verdiepend/verbredend maar meer in het verlengde van de werkzaamheden als politieagent B worden gezien. Nu de commissie haar advies op dit punt niet heeft gemotiveerd, had verweerder niet zonder zelf nader te motiveren kunnen volstaan met een verwijzing naar het advies van de Commissie Mobiliteit. Dat de commissie ter zake deskundig is, zoals verweerder in het bestreden besluit II betoogt, maakt dat niet anders. Nu verweerder niet zelf heeft gemotiveerd – ook niet in zijn reactie op de tussenuitspraak – waarom de werkzaamheden die eiser binnen de diverse rechercheteams heeft uitgevoerd, door verweerder niet als verdiepend/verbredend maar meer in het verlengde van de werkzaamheden als politieagent B worden gezien, zijn de bestreden besluiten I en II onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
7. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat, zoals reeds in de tussenuitspraak is overwogen, geen sprake is van vergelijkbare gevallen. Ter zitting is immers gebleken dat de betreffende collega, [X] ( [X] ), anders dan eiser, aanzienlijk langer dan 12 maanden bij de wijkrecherche werkzaam is geweest. Wat eiser hierover in zijn zijnswijze heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Dat neemt evenwel niet weg dat de rechtbank van oordeel is dat verweerder bij het nieuw te nemen besluit de vraag kan betrekken of de door eiser verrichte werkzaamheden bij de wijkrecherche dezelfde waren als die van [X] en waarom de werkzaamheden van [X] wel als voldoende verbredend en verdiepend werden gezien.
8. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden besluit I en II wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te vernietigen.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de thans door verweerder te nemen beslissing op bezwaar naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
10. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht van
€ 165,- te vergoeden.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).