ECLI:NL:RBMNE:2015:6791

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2015
Publicatiedatum
16 september 2015
Zaaknummer
C/16/349564 / HA ZA 13-570
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van nalatenschap en geschil over zolderaffiches tussen broers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de erflater, die in 1994 is overleden. De partijen, twee broers, zijn erfgenamen van hun overleden ouders en hebben een geschil over de eigendom van bepaalde affiches die door de erflater zijn vervaardigd en die door de gedaagde broer te koop zijn aangeboden. De eiser vordert dat de rechtbank vaststelt dat deze affiches tot de onverdeelde nalatenschap behoren en dat de gedaagde broer verantwoording moet afleggen over de verkoop van deze affiches. De rechtbank heeft eerder een comparitie van partijen gelast en de zaak is in verschillende procedures behandeld, maar de affiches zijn nooit expliciet in de verdeling van de nalatenschap betrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zolderaffiches, die lange tijd op de zolder van de ouders van partijen hebben gelegen, niet in de eerdere verdeling zijn meegenomen. De eiser stelt dat de erflater eigenaar is gebleven van deze affiches, terwijl de gedaagde broer aanvoert dat hij deze bij leven van de erflater heeft geschonken gekregen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schenking, omdat erflater in zijn correspondentie niet de intentie heeft geuit om de eigendom van de affiches over te dragen. De rechtbank concludeert dat de zolderaffiches tot de nalatenschap behoren en dat de eiser recht heeft op een verdeling van deze affiches.

De rechtbank houdt de verdere beslissing aan en stelt dat de zaak opnieuw op de rol zal komen voor het nemen van een akte door de eiser. Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en openbaar uitgesproken op 23 september 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familie recht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/349564 / HA ZA 13-570
Vonnis van 23 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.J.C. Pleiter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 oktober 2013 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers van elkaar. De moeder van partijen is op [1993] overleden en de vader van partijen (hierna te noemen: erflater) op [1994] . De zuster van partijen, [A] is daarna overleden. Haar erfgenaam is [B] , haar (toenmalige) echtgenoot.
2.2.
Erflater heeft geen testament opgemaakt. Partijen en (de echtgenoot van) hun zuster zijn de enige erfgenamen van erflater.
2.3.
Erflater had een steendrukkerij genaamd [bedrijf] waar - onder meer - affiches werden gedrukt. [gedaagde] heeft het familiebedrijf voortgezet.
2.4.
Na het overlijden van erflater zijn er over de verdeling van de nalatenschap tussen partijen diverse procedures gevoerd, laatstelijk in kort geding in 2013. Geen van die procedures heeft betrekking gehad op door [bedrijf] vervaardigde affiches.
2.5.
In 2012 heeft [gedaagde] een aantal door [bedrijf] vervaardigde affiches te koop aangeboden op een internetveiling. Ten behoeve van deze veiling en in de media wordt over de affiches gesproken als ‘ [collectienaam] ’.
2.6.
Een deel van [collectienaam] heeft lang op de zolder van de woning van de ouders van partijen gelegen. Dit deel wordt door partijen de ‘zolderaffiches’ genoemd.
2.7.
Bij brief van 16 januari 1992 heeft [eiser] bij erflater geïnformeerd naar de affiches. In zijn ongedateerde antwoord schrijft erflater onder meer (productie 5 bij dagvaarding):
“[…] zoals jij stelt zou ik ze aan [gedaagde] geschonken hebben, maar over eigendomsrechten is nooit gesproken of nagedacht, en door [gedaagde] – naar mijn overtuiging – ook niet, wat ik uit de gesprekken daar nu over kan concluderen. Je zult dat vreemd vinden, maar wij allen hebben iets gemeen: we denken creatief, kunnen daardoor mogelijkheden zien, die we dan, omdat we dat ook kunnen uitvoeren gáán uitvoeren zonder eerst over juridische zaken en eigendomssituaties te denken.[…]
Maar in dit geval heeft [gedaagde] er nogal wat geld tegenaan gesmeten en met zijn accountant erover gesproken, met het oog op belastingen, en die heeft toen geopperd: “Maak er een stichting van.
De collectie is nu een geheel geworden, dat voor onze familie een monumentje is. Ook ik zou het jammer vinden als later iemand aanspraak op een portie zou maken, want dan heeft het totaal niet meer het belang dat het nu heeft. […]
Wat de waarde van de collectie aangaat is het moeilijk een schatting te maken. Ik zelf ontving ze toen de waarde ervan niet veel meer dan oud papier was. En er zijn nu zeker affiches bij die hoog te waarderen zijn, al moet je natuurlijk een groot verschil bij de aan- of verkoop rekenen.[…] En bij de affiches, vooral die welke door het opplakken bijeengehouden worden is dat zeker het geval. Wat is de waarde (zonder de verzorging die ze nu hebben gehad) en nu ze als toonbaar geheel bijeen zijn, en welke gaaf zijn en wat is de waarde van de voorheen beschadigde (die bovendien de één minder beschadigd was dan de andere)? […]
Ik durf voor die plakaten zó voor de fuist weg zeker niets te zeggen. Bij verdelein na mijn sterven is het naar mijn mening redelijk de kosten van [gedaagde] , waar hij rekeningen van heeft .. en een bedrag voor wat hij aan moeite besteed heeft, er wat van te maken... van de waarde af te trekken, waarbij ook nog het verschil tussen de in- en verkoopopbrengst een rol zal spelen. […]”
2.8.
De erfgenamen zijn bij accountant [C] geweest voor overleg omtrent de verdeling van de nalatenschap. In het verslag van [C] van 19 juli 1996 (productie 14 bij conclusie van antwoord) is onder meer vermeld:
“Als integraal onderdeel van een eventuele afspraak zal een oplossing moeten komen ten aanzien van de ‘Affiches’.”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij
tussenvonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de affiches, deeluitmakend van [collectienaam] , tot de onverdeelde nalatenschap behoren van wijlen [D] , die op [1994] is overleden;
[gedaagde] veroordeelt om binnen 2 weken na betekening van het vonnis aan [eiser] schriftelijk verantwoording te doen van:
- alle affiches die bij de veiling van [collectienaam] zijn betrokken;
- welke affiches zijn verkocht/geveild, en welke (nog) niet zijn verkocht;
- wat de opbrengst van de verkochte werken is geweest (na aftrek van de veilingkosten) een en ander aan de hand van verifieerbare bescheiden uit de administratie van het veilinghuis, en of nota’s (van afrekening) en/of stortingbewijzen, en of anderszins administratieve bescheiden of correspondentie,
onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 per dag voor elke dag dat [gedaagde] na betekening van het vonnis in gebreke blijft om daaraan te voldoen;
en dat de rechtbank bij
eindvonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de verdeling vaststelt van de nog niet verkochte affiches aldus dat aan [eiser] 1/3 (eenderde) deel van de resterende affiches (naar waarde) wordt toebedeeld, zulks onder veroordeling van [gedaagde] om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis de aldus aan [eiser] toebedeelde affiches in het bezit van [eiser] te stellen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat gedaagde na betekening van het vonnis in gebreke blijft om aan dit veroordelend dictum te voldoen;
het bedrag vaststelt dat [gedaagde] ten titel van overbedeling/onderbedeling aan [eiser] dient te voldoen, onder gelijktijdige veroordeling van [gedaagde] om dit bedrag aan [eiser] te betalen;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, die voor salaris van de advocaat daaronder begrepen.
3.2.
Na het antwoord van [gedaagde] , heeft [eiser] bij conclusie van antwoord in reconventie zijn eis gewijzigd in die zin dat hij in zijn vordering de “ [collectienaam] ” beperkt tot de “zolderaffiches”.
3.3.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. In de verdeling van de nalatenschap van vader tussen [eiser] , [gedaagde] en hun zuster zijn de affiches niet betrokken. In 2012 is [eiser] bekend geworden dat [gedaagde] over de affiches beschikte, aangezien hij deze te koop aanbood. In april 2012 had [gedaagde] al een veiling laten plaatsvinden. Tegen de tweede veiling, gepland in het najaar van 2012, heeft [eiser] bezwaar gemaakt en laten weten dat hij de voortgang van de veiling alleen zou gedogen onder de voorwaarde dat het veilinghuis opgaaf doet van de inbreng en de verkoopresultaten en 1/3e deel direct aan [eiser] zou uitbetalen. Thans vordert [eiser] zijn aandeel in de opbrengst van de affiches en de verdeling van de affiches voor zover deze nog niet zijn verkocht.
3.4.
[gedaagde] voert verweer.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.6.
Onder de voorwaarde dat de rechtbank, al dan niet bij tussenvonnis, oordeelt dat de affiches tot de nalatenschap behoren en de veroordeling van [gedaagde] tot afgifte, althans tot enige betaling aan [eiser] uitspreekt, vordert [gedaagde] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht verklaart dat als peildatum de waarde op sterfdatum 4 juli 1994 heeft te gelden;
  • een gerechtelijk deskundige benoemt teneinde de waarde van de affiches en de hoogte van de daaraan bestede kosten en vergoeding voor bestede uren vast te doen stellen;
  • [eiser] veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van 1/3e (eenderde) van de door de gerechtelijk deskundige vast te stellen kosten en uren vergoeding;
  • verstaat dat uit de verdeling een verrekeningsvordering van roerende zaken
  • die eindafrekening vaststelt en daaraan te verbinden verdelingen uitspreekt;
  • [eiser] veroordeelt in de kosten van de procedure in reconventie, waaronder begrepen de kosten van de deskundige;
althans zodanige beslissing te nemen welke de rechtbank juist zal achten.
3.7.
[eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
Exceptio plurium litis consortium
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat het geschil tussen partijen de kwestie of de affiches wel of niet tot de nalatenschap van erflater behoren betreft. Naast partijen is ook de echtgenoot van hun overleden zus, [B] , als erfgenaam gerechtigd in de nalatenschap, zodat de vraag dient te worden beantwoord of hij als partij moet worden betrokken in deze procedure.
4.2.
Ter comparitie heeft [eiser] zich in dit verband op het standpunt gesteld dat zijn zwager geen interesse heeft in zijn deel in de nalatenschap en voor zover hij weet afstand doet van zijn aanspraak daarop. De aanspraak van [eiser] beperkt zich tot een derde deel van dit gedeelte van de nalatenschap, zodat het bovendien niet uitmaakt welk standpunt zijn zwager in dit verband inneemt, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft aangevoerd dat zijn zwager in Frankrijk woont en al op leeftijd is. In het verleden heeft hij zijn belangen door [gedaagde] laten behartigen. Volgens [gedaagde] is zijn zwager de mening toegedaan dat de affiches geen deel uitmaken van de nalatenschap maar eigendom van [gedaagde] zijn.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de effectuering van een door de rechtbank vast te stellen verdeling afhankelijk is van de medewerking van de overige deelgenoten. De rechtbank oordeelt het daarom rechtens noodzakelijk dat de beslissing omtrent de omvang van de nalatenschap van de erflater en de verdeling daarvan jegens alle betrokkenen in gelijke zin luidt. Derhalve moet ook de derde erfgenaam in de procedure worden betrokken.
Partijen hebben de rechtbank echter ter zitting verzocht eerst bij tussenvonnis uitspraak te doen over de vraag of de affiches deel uitmaken van de nalatenschap van erflater en of daarvan thans nog verdeling kan worden gevorderd, alvorens [B] in de procedure zal worden betrokken.
4.4.
Gelet op de na te volgen beoordeling is de rechtbank van oordeel dat [B] niet in zijn belangen wordt geschaad indien hij pas na onderhavig tussenvonnis in de gelegenheid zal worden gesteld te reageren. De rechtbank zal daarom om proceseconomische redenen overgaan tot beoordeling van beide vragen alvorens de zaak naar de rol te verwijzen zoals hierna wordt vermeld.
4.5.
Na de beoordeling zal de rechtbank de zaak aanhouden en [eiser] in de gelegenheid stellen de derde erfgenaam, [B] , in de procedure te betrekken langs de weg van artikel 118 Rv en de zaak naar de rol verwijzen met de opdracht aan [eiser] om een exploot van oproeping conform artikel 118 Rv in het geding te brengen, waarbij hij alle processtukken aan [B] dient te betekenen. Indien [B] in de procedure verschijnt, zal hij bij conclusie van antwoord op de inhoud van de dagvaarding kunnen reageren.
Zolderaffiches voldoende bepaald?
4.6.
Partijen houdt verdeeld het lot van de door hen genoemde ‘zolderaffiches’. De rechtbank constateert dat voor beide partijen voldoende duidelijk bepaald is om welke affiches het gaat, namelijk die affiches die zich gedurende lange tijd op de zolder van het huis van de ouders van partijen aan de [straatnaam] te Bussum hebben bevonden. Hoewel de zolderaffiches zich hebben vermengd met andere door [gedaagde] verzamelde affiches, heeft [gedaagde] ter comparitie medegedeeld dat ook thans nog te achterhalen is welke affiches precies van de zolder kwamen. De rechtbank houdt het er derhalve voor dat in zoverre het onderwerp van het geschil voldoende gespecificeerd is.
in conventie
Zolderaffiches deel van nalatenschap?
4.7.
Voor de beoordeling van dit geschil moet (vervolgens) worden vastgesteld of de zolderaffiches deel uitmaken van de nalatenschap van erflater. [eiser] heeft in dit verband gesteld dat erflater eigenaar is gebleven van de zolderaffiches, ook al heeft [gedaagde] de zolderaffiches op enig moment meegenomen. [gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat erflater hem de zolderaffiches bij leven heeft geschonken en dat hij zich vanaf begin jaren ’80 als rechtmatig eigenaar van de zolderaffiches heeft gedragen. Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunt verwezen naar dezelfde ongedateerde brief van erflater over dit onderwerp (gedeeltelijk weergegeven onder 2.7.). Subsidiair stelt [gedaagde] dat vermenging van de affiches heeft plaatsgevonden met de door hem gekochte lijsten / borden op grond van de artikelen 5:14, 5:16 en 5:18 BW, dat de affiches res nullius waren in de zin van artikel 5:4 BW en dat erflater afstand heeft gedaan van de affiches als bedoeld in 5:18 BW. Meer subsidiair beroept [gedaagde] zich erop dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de zolderaffiches.
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Een schenkingsovereenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 lid 1 BW). Voor een geldig aanbod (evenals voor een geldige aanvaarding) is op grond van artikel 3:33 BW vereist dat de wil en de verklaring van degene die aanbiedt c.q. aanvaardt met elkaar overeenstemmen. Uit de door beide partijen geciteerde ongedateerde brief van erflater volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijn wil en verklaring erop gericht waren de zolderaffiches aan [gedaagde] te schenken. Zo schrijft erflater aan [eiser] : ‘
zoals jij het stelt zou ik ze aan [gedaagde] geschonken hebben, maar over eigendomsrecht is nooit gesproken of nagedacht’. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat uit deze zinsnede moet worden geconcludeerd dat noch de wil, noch de verklaring van erflater erop gericht waren de eigendom van de zolderaffiches aan [gedaagde] over te dragen. Immers, wanneer erflater niet over zijn eigendomsrecht heeft gesproken of nagedacht, kunnen zijn wil en verklaring er ook niet op gericht zijn geweest die eigendom over te dragen. Daar komt bij dat erflater in het vervolg van de brief schrijft:
‘Bij verdeling na mijn sterven is het naar mijn mening redelijk de kosten van [gedaagde] waar hij rekeningen van heeft… van de waarde af te trekken.”Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat erflater de bedoeling had dat de zolderaffiches in zijn eigendom – en later dus nalatenschap – zouden blijven ondanks dat [gedaagde] ze mee had mogen nemen; de zolderaffiches zouden immers alleen in die situatie verdeeld moeten worden. Dat erflater in het vervolg van de brief verder schrijft over de praktische gang van zaken rondom de zolderaffiches, zoals [gedaagde] aanvoert, maakt het voorgaande niet anders. Ook de omstandigheden dat [gedaagde] zich gedurende de periode dat hij de affiches in zijn bezit had heeft gedragen als eigenaar en dat [eiser] zou hebben geweten van de schenking doen hier niet aan af. Andere feiten en omstandigheden waaruit zou kunnen blijken dat erflater hem de zolderaffiches bij leven heeft geschonken zijn gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank op grond van het voorgaande vaststelt dat geen schenking van de zolderaffiches heeft plaatsgevonden.
4.9.
Uit deze brief van erflater blijkt evenmin dat erflater de zolderaffiches beschouwde als waardeloos en deze res nullius zouden zijn geworden in de zin van artikel 5:4 BW. Dat de affiches ongebruikt op zolder lagen, maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat ze konden worden beschouwd als res nullius. In tegendeel, zo blijkt juist uit de brief van erflater: erflater beschouwde de zolderaffiches als zijn eigendom en hechtte er in elk geval emotionele waarde aan, hij wenst daarin immers dat de collectie zolderaffiches behouden blijft voor de familie. Ook dat erflater afstand van de zolderaffiches zou hebben gedaan als bedoeld in artikel 5:18 BW kan niet volgen uit de brief van erflater, aangezien zoals de rechtbank hiervoor reeds overwoog daaruit juist blijkt dat hij zich niet van de eigendom van de zolderaffiches heeft willen ontdoen. Voor het overige heeft [gedaagde] deze verweren niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, zodat deze zullen worden verworpen.
4.10.
Voor zover [gedaagde] heeft willen stellen dat sprake is geweest van oneigenlijke vermenging van de zolderaffiches met de lijsten of borden waarop hij ze geplakt heeft, overweegt de rechtbank dat [eiser] hiertegen terecht heeft aangevoerd dat de affiches nog steeds splitsbaar zijn nadat ze ergens zijn opgeplakt of ingelijst en ook identificeerbaar blijven als het betreffende affiche. Ook voor zover [gedaagde] een beroep op zaaksvorming heeft willen doen stuit dit hierop af. Weliswaar heeft [gedaagde] ter zitting gesteld dat er meer is gebeurd dan plakken en inlijsten, zoals restaureren en bijschilderen, doch met die stelling wordt niet het verweer dat vermenging of zaaksvorming heeft plaatsgevonden gestaafd, hooguit de voorwaardelijke reconventionele vordering tot vergoeding van door [gedaagde] gemaakte kosten en waardevermeerdering. Voor zover [gedaagde] met zijn stelling dat de gekochte lijsten of borden moeten worden beschouwd als hoofdzaak gelet op de toen hogere waarde van die zaken een beroep heeft willen doen op natrekking, is de rechtbank van oordeel dat de verkeersopvattingen in dit geval met zich brengen dat de zolderaffiches hoofdzaak zijn gebleven, ondanks de eventuele (toenmalige) hogere waarde van de lijsten of borden. Zoals [eiser] in dit verband heeft aangevoerd: de essentie van de eigendom zijn de affiches, de afbeelding waar het om gaat en niet de lijsten of de borden. Deze verweren zullen dus eveneens worden verworpen.
4.11.
Het door [gedaagde] gedane beroep op de verkrijgende verjaring van artikel 3:99 BW en de bescherming van artikel 3:118 en 3:119 BW stuit reeds af op het vereiste van goede trouw. Voor goede trouw is vereist dat de bezitter zich redelijkerwijs als rechthebbende mocht beschouwen. Gelet op hetgeen onder 4.9. al is overwogen en de omstandigheid dat de zolderaffiches vóór en na het overlijden van erflater onderwerp van discussie tussen partijen waren, had [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende aanleiding zich redelijkerwijs als rechthebbende te kunnen beschouwen. Aan beoordeling van de vraag of de verkrijgende verjaring afstuit op artikel 3:100 BW komt de rechtbank derhalve niet toe.
4.12.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de zolderaffiches tot zijn overlijden eigendom zijn gebleven van erflater en dus onderdeel uitmaken van zijn nalatenschap.
Alsnog verdeling van zolderaffiches vorderen?
4.13.
Nu de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat de zolderaffiches deel uitmaken van de nalatenschap van erflater, dient te worden beoordeeld of [eiser] thans alsnog verdeling van de zolderaffiches kan vorderen. Op grond van artikel 3:178 BW kan een deelgenoot te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden van dat artikel bepaalde anders voortvloeit. Artikel 3:179 lid 2 BW bepaalt dat als bij een verdeling één of meer goederen zijn overgeslagen, daarvan een nadere verdeling kan worden gevorderd.
4.14.
[gedaagde] meent dat het royeren van de eerder tussen partijen gevoerde procedures over de verdeling van de nalatenschap van erflater thans aan (de vordering tot) verdeling van de zolderaffiches in de weg staat. Na beëindiging van deze zaken had [gedaagde] er niet meer op bedacht hoeven zijn dat [eiser] nog op de zaken terug zou komen. Het is volgens hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar met het recht dat [eiser] nu alsnog aanspraak maakt op verdeling. Er is sprake van rechtsverwerking omdat er meer is dan het enkele stilzitten door [eiser] . Daarnaast beroept [gedaagde] zich op verjaring. Ook moet [eiser] op grond van artikel 22 Rv alle oude procesdossiers overleggen, omdat deze relevant zijn voor de beoordeling van het geschil in deze procedure. Bovendien stelt [gedaagde] dat de door [eiser] ingestelde vorderingen niet in overeenstemming zijn met boek 3 titel 7 over de verdeling van nalatenschappen en evenmin met de vijfde afdeling van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de artikelen 677 en verder). Volgens [gedaagde] is [eiser] op al deze gronden niet-ontvankelijk.
4.15.
Wat betreft het beroep op verjaring door [gedaagde] overweegt de rechtbank als volgt. Partijen zijn het – zij het om verschillende achterliggende redenen – erover eens dat de zolderaffiches niet in de verdeling van de nalatenschap zijn betrokken. Zo stelt [eiser] dat de zolderaffiches niet in de verdeling zijn betrokken omdat [gedaagde] ze had achtergehouden en stelt [gedaagde] dat de zolderaffiches niet in de verdeling zijn betrokken omdat ze geen onderdeel van de nalatenschap waren. Duidelijk is in elk geval dat de zolderaffiches bij de verdeling zijn overgeslagen. De zolderaffiches zijn dus nog onverdeeld. Of dit opzettelijk of niet is gebeurd, dus of [eiser] zich hiervan bewust was of niet, en wat de reden daar ook voor is geweest, is voor de vraag of een goed als overgeslagen in de zin van het genoemde artikel 3:179 lid 2 BW moet worden aangemerkt, niet relevant. Bij arrest van 27 maart 2015 (ECLI:NL:HR:2015:762 Hoge Raad, 27-03-2015, 14/02198) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook een vordering tot nadere verdeling op grond van artikel 3:179 lid 2 BW een vordering tot verdeling van een gemeenschappelijk goed in de zin van art. 3:178 lid 1 BW is en uit dien hoofde dus niet aan verjaring onderhevig is. Het verweer van [gedaagde] dat de vordering van [eiser] tot verdeling van de zolderaffiches is verjaard, zal derhalve worden afgewezen.
4.16.
Het beroep op de redelijkheid en billijkheid kan [gedaagde] evenmin baten. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat het aan [eiser] zelf te wijten is dat de zolderaffiches niet in de verdeling zijn betrokken, omdat hij wist dat [gedaagde] de zolderaffiches had meegenomen en er desalniettemin niets over heeft gezegd toen de nalatenschap werd verdeeld. Zoals hiervoor overwogen, is het voor de vraag of een overgeslagen goed kan worden verdeeld echter niet relevant of het goed opzettelijk of onbewust is overgeslagen. Voor zover [gedaagde] betoogt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [eiser] een beroep doet op de hiervoor genoemde artikelen 3:178 en 3:179 BW omdat [eiser] volgens hem wist dat de zolderaffiches bestonden maar niet in de verdeling waren betrokken, kan dit dus niet worden gevolgd.
4.17.
Voor zover [gedaagde] stelt dat hij erop mocht vertrouwen dat [eiser] geen verdeling van deze goederen meer zou vorderen en dat hij zijn rechten in dat verband dus heeft verwerkt, geldt het volgende. Uit het feit dat de eerder gevoerde procedures over de verdeling van de nalatenschap zijn geroyeerd, heeft [gedaagde] gezien het wettelijke systeem niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat [eiser] geen verdeling van overgeslagen goederen meer zou vorderen. Royeren van die procedures betekende enkel dat de verdeling van de nalatenschap voor zover op dat moment bekend was afgerond. Dat sluit echter het bestaan van overgeslagen goederen, en dus een vordering tot verdeling daarvan, niet uit. Zeker niet nu de Hoge Raad blijkens voornoemd arrest heeft geoordeeld dat die vordering niet aan verjaring onderhevig is. Van rechtsverwerking is derhalve geen sprake, zodat ook dit verweer wordt verworpen.
4.18.
Ten aanzien van het beroep op artikel 22 Rv – overleggen van de volledige procesdossiers op straffe van niet-ontvankelijkheid – geldt dat [gedaagde] heeft nagelaten de relevantie van deze procesdossiers inzichtelijk te maken. De stelling dat in de eerdere procedures mogelijk beslissingen omtrent de zolderaffiches zijn genomen, acht de rechtbank direct in tegenspraak met de stelling van [gedaagde] dat de zolderaffiches nooit in de verdeling zijn betrokken. Zonder nadere toelichting is dit verweer onbegrijpelijk, zodat de rechtbank het zal verwerpen.
4.19.
[gedaagde] stelt dat de door [eiser] ingestelde vorderingen niet in overeenstemming zijn met boek 3 titel 7 over de verdeling van nalatenschappen en evenmin met de vijfde afdeling van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (de artikelen 677 en verder). Het is de rechtbank echter onduidelijk welke rechtsnorm volgens [gedaagde] precies geschonden is (en op welke wijze). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank dit verweer niet inhoudelijk beoordelen, zodat eraan voorbij zal worden gegaan.
4.20.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de zolderaffiches zijn overgeslagen bij de verdeling van de nalatenschap en dat de verdeling daarvan thans alsnog kan worden gevorderd. Dit betekent dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht voor toewijzing vatbaar is.
in conventie en in reconventie
4.21.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 oktober 2015voor het nemen van een akte door [eiser] met het hiervoor onder 4.5. omschreven doel;
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2015.
AR