ECLI:NL:RBMNE:2015:71

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
8 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4680
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een indicatie voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke door verweerder op 5 maart 2014 werd afgewezen. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard, volgde op 26 juni 2014. Eiseres stelde dat haar dochter, die bij haar inwoont, om medische en psychische redenen niet in staat was om huishoudelijke taken te verrichten, en dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de situatie van haar dochter.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat de dochter in staat was om de gebruikelijke zorg te verlenen. De rechtbank stelde vast dat er geen medisch deskundig onderzoek naar de dochter had plaatsgevonden, en dat het rapport van de ergonomisch adviseur van [bedrijf 1] niet aangaf dat de dochter niet in staat was om huishoudelijke taken uit te voeren. Bovendien had verweerder herhaaldelijk om medische informatie gevraagd, maar de verstrekte informatie was niet actueel en bood geen aanleiding voor nader onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/4680
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: C. van den Bergh).

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een indicatie voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2015. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat de bij eiseres inwonende dochter in staat is de huishoudelijke taken te verrichten die nodig zijn. Eiseres voert aan dat de dochter om medische en psychische redenen niet in staat is deze huishoudelijke taken uit te voeren. Verweerder had volgens eiseres medisch onderzoek moeten verrichten naar de situatie van de dochter, het rapport van [bedrijf 1] ( [bedrijf 1] ) van 28 februari 2014 is daarvoor onvoldoende.
2. De rechtbank stelt vast dat verweerder onderzoek heeft laten verrichten naar de thuissituatie van eiseres door een ergonomisch adviseur van [bedrijf 1] . Deze heeft daarbij met de dochter gesproken. Van een medisch deskundig onderzoek van de dochter is geen sprake.
3. Uit het rapport van deze ergonomisch adviseur blijkt niet dat de dochter haar heeft gezegd dat zij niet in staat was om huishoudelijke taken te verrichten, zodat er op dat moment geen reden was om nader medisch onderzoek naar de dochter te doen. Bovendien heeft verweerder gedurende de bezwaarprocedure herhaalde malen om medische informatie over de dochter gevraagd. Namens eiseres is daarop algemene informatie over de ziekte van Perthes verstrekt. Dat de dochter deze ziekte heeft (gehad) staat niet ter discussie. Voorts is een rapport van [bedrijf 2] over klachten van psychische aard van de dochter opgestuurd. Nu de ziekte van Perthes blijkens de overgelegde informatie van tijdelijke aard kan zijn en er geen actuele informatie is verstrekt over de recente medische toestand van de dochter en daarnaast de dochter volgens [bedrijf 2] voor het laatst eind 2011 is gezien voor haar psychische klachten, die overigens niet van zodanige aard waren dat die de uitvoering van huishoudelijke taken onmogelijk zouden maken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat er onvoldoende aanleiding was om de dochter medisch te laten onderzoeken. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag dan ook mogen afwijzen op de grond dat sprake is van gebruikelijke zorg door de dochter.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.I. van der Does, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.F.C. Vogel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.