ECLI:NL:RBMNE:2015:9913

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2015
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
16/703457-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 14 september 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zitting houdende in Utrecht, een vonnis gewezen in een strafzaak met parketnummer 16/703457-13. Dit vonnis betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld voor medeplegen van verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde een bedrag van € 32.979,50 heeft verkregen door middel van verduistering van verkoopopbrengsten van auto's. De vordering van de officier van justitie was gericht op het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel en het opleggen van een betalingsverplichting aan de Staat. Tijdens de zitting op 31 augustus 2015 heeft de officier van justitie gevorderd het te ontnemen bedrag op nihil te stellen, omdat het voordeel al aan benadeelde partijen zou moeten worden terugbetaald. De rechtbank heeft echter besloten het bedrag van € 32.979,50 vast te stellen, waarbij rekening is gehouden met de nog niet voldane vorderingen aan benadeelde derden. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en bepaald dat de aan benadeelde derden toegekende vorderingen in mindering worden gebracht op het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover deze zijn voldaan. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/703457-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 14 september 2015
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
bij verstekgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[veroordeelde] ,
geboren op [1974] te [geboorteplaats] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2015.

1.De vordering

De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 5, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 70.109,--.
Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd het te ontnemen bedrag op nihil te stellen, omdat het voordeel al aan de benadeelde partijen dient te worden terug betaald.

2.Grondslag van de vordering

Bij het vonnis van deze rechtbank van 14 september 2015 is de veroordeelde in zijn strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang - medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd in de periode van augustus 2012 tot en met 26 april 2013.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank ontleent de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat. Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
3.2.
Berekening
De rechtbank berekent het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
Veroordeelde en zijn mededader hebben de volgende verkoopopbrengsten contant ontvangen en verduisterd:
  • een geldbedrag van 2500 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan autobedrijf [autobedrijf] ;
  • een geldbedrag van 5000 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan mevrouw [koopster 1] ;
  • een geldbedrag van 2000 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer [koper 1] ;
  • een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer [koper 2] en mevrouw [koopster 2] ;
  • een geldbedrag van 3000 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer en mevrouw [kopers] ;
  • een geldbedrag van 8865 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer en mevrouw [koper 3] / [koopster 3] ;
  • een geldbedrag van 500 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer [koper 4] en mevrouw [koopster 4] ;
  • een geldbedrag van 2750 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan mevrouw [koopster 5] ;
  • een geldbedrag van 400 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [koopster 6] ;
  • een geldbedrag van 6500 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer [koper 5] ;
  • een geldbedrag van 2250 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan mevrouw [koopster 7] ;
  • een geldbedrag van 3500 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan mevrouw [koopster 8] ;
  • een geldbedrag van 4744 euro, zijnde de gedeeltelijke verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan mevrouw [koopster 9] ;
  • een geldbedrag van 12950 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan meneer en mevrouw [koopster 10] ;
  • een geldbedrag van 8000 euro, zijnde de verkoopopbrengst van een auto met kenteken [kenteken] aan [koper 6] .
Dit betreft in totaal: € 65.959,--.
Aannemelijk is dat verdachte en zijn mededader de opbrengsten verdeelden.
De rechtbank stelt het bedrag dat door de veroordeelde wederrechtelijk aan voordeel is verkregen vast op € 65.959,-- / 2 = € 32.979,50.

4.De verplichting tot betaling

De verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel stelt de rechtbank op € 32.979,50.
Op grond van artikel 36e lid 8 van het Wetboek van Strafrecht dienen de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht in mindering worden gebracht voor zo ver deze zijn voldaan.
In de hoofdzaak zijn vorderingen aan benadeelde derden toegekend, maar deze zijn nog niet voldaan. De rechtbank zal daarom op dit moment die bedragen nog niet in mindering brengen op het vast te stellen wederrechtelijk verkregen voordeel.

5.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.DE BESLISSING

De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 32.979,50;
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 32.979,50;
bepaalt dat de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen alsmede de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer, beide als bedoeld in artikel 36fvan het Wetboek van Strafrecht in de hoofdzaak, voor zo ver zij zijn voldaan, in mindering worden gebracht op het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Verhoef, voorzitter, mr. A. van Maanen en mr. J.W. Frieling, rechters, bijgestaan door mr. R. Willemsen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 september 2015