5.3.Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 23 juni 2015 heeft [aangever 1] aangifte gedaan ter zake van diefstal met geweld in de centrale hal van zijn flatwoning te Utrecht. Aangever verklaarde dat hij die avond rond 22.40 uur door twee mannen werd belaagd en dat zijn huissleutels werden afgepakt. De ene man gaf de huissleutels aan de andere man, waarna die tweede man naar boven rende.
Ter terechtzitting van 11 maart 2016 heeft de aangever en getuige [aangever 1] verklaard dat hij door beide mannen werd geduwd en op de grond werd geduwd. Zijn huissleutels werden afgepakt. De man die deze sleutels afpakte gaf ze vervolgens aan verdachte. Aangever bevestigt ter terechtzitting dat hij met deze verdachte bedoelt de verdachte die hier vandaag aanwezig is. Verdachte is na het aanpakken van de sleutels naar boven gegaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 11 maart 2016 verklaard dat hij blijft bij de verklaring zoals hij die heeft afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2015. Tijdens deze terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij in de avond van 22 juni 2015 met zijn partner naar de woning van verdachte is gegaan om verhaal te halen naar aanleiding van de door hem veronderstelde wanbetaling van een levering melkpoeder door aangever [aangever 1] en zijn zoon [zoon] . Verdachte en zijn partner waren van plan te laten zien dat ze niet zo behandeld wilden worden: een beetje agressief overkomen; intimideren. Het liefst niet door klappen te verkopen, maar het is anders gelopen dan verdachte had gewild. Verdachte zag dat de deur opengeduwd werd. Nadat verdachte en zijn partner naar binnen waren gelopen ontstond een woordenwisseling. De partner van verdachte heeft aangever gegrepen. Verdachte is naar boven gegaan om de ander aan te spreken. Verdachte kreeg de sleutels van de woning van zijn partner. Die sleutels waren door zijn partner afgepakt van de aangever. Verdachte is toen naar boven, naar de woning van aangever, gegaan.
Nadere bewijsoverwegingen
De raadsman heeft vrijspraak bepleit omdat - kort weergegeven - de verklaringen van de aangever als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. Voorts is van belang dat verdachte niet het oogmerk had zich de huissleutels van de aangever wederrechtelijk toe te eigenen. Ten slotte leveren de handelingen van verdachte geen medeplegen op.
De rechtbank stelt vast dat de aangever [aangever 1] verschillende malen is gehoord, zowel bij de politie, als daarna bij de rechter-commissaris en nogmaals ter terechtzitting van 11 maart 2016. Aangever heeft tijdens deze verhoren op verschillende punten anders heeft verklaard, onder meer daar waar het gaat over het ontvreemde geld, de vraag waar aangever precies zijn telefoon (of telefoons) bewaarde en de vraag of er wel of niet een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of pepperspray is gebruikt. Ook heeft aangever wisselend verklaard met betrekking tot de vraag door wie (verdachte of de mededader) op welk moment welke geweldshandelingen zijn uitgevoerd.
Bovenstaande constatering laat echter onverlet dat een aantal aspecten in de verklaringen van aangever consistent is en ook door verdachte zelf wordt bevestigd. Dit betreft met name de elementen dat verdachte laat in die avond met zijn onbekend gebleven mededader in de (portiek bij de) woning van aangever is geweest, waarbij de deur tegen de wil van aangever is opengeduwd, dat de huissleutels van aangever hem zijn ontfutseld door de onbekende mededader en dat verdachte deze sleutels vervolgens heeft aangenomen en ermee naar de woning van aangever is gegaan.
De rechtbank zal de verklaringen van de aangever met betrekking tot deze, door verdachte ook niet betwiste onderdelen, dan ook gebruiken voor het bewijs.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de sleutels die van aangever waren afgenomen heeft aangepakt en meegenomen, waardoor hij hier als heer en meester over heeft beschikt. De wederrechtelijke toe-eigening van de huissleutels is hiermee een gegeven. Dat aangever deze huissleutels niet vrijwillig heeft afgegeven, maar onder dwang van verdachte en zijn mededader is eveneens een gegeven.
De rechtbank zal de verklaringen van aangever ook volgen voor zover deze zien op het jegens hem gebruikte geweld - het duwen en op de grond duwen - tot het moment dat verdachte met de huissleutels naar boven is gegaan. De rechtbank ziet geen reden om de verklaring van aangever op dit punt als ongeloofwaardig terzijde te laten. De door de aangever geschetste gang van zaken past ook binnen de verklaring van verdachte zelf. Verdachte heeft immers verklaard dat hij en zijn mededader naar de woning van aangever gingen om verhaal te halen en te intimideren. Dit was een door hen beiden van tevoren bedacht plan, resulterende in een gezamenlijke uitvoering, waarbij de mededader zich, nadat verdachte en de mededader aangever gezamenlijk naar binnen hadden geduwd, concentreerde op aangever en verdachte zich richtte op de zoon van aangever, [zoon] . Dat de rollen van verdachte en zijn mededader later, nadat verdachte met de huissleutels naar boven is gegaan, uiteen zijn gaan lopen, maakt dit niet anders. Uit de verschillende verklaringen van zowel aangever als verdachte, in onderlinge samenhang beschouwd, blijkt voldoende dat tussen verdachte en de onbekend gebleven mededader sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking en dat zij dus tezamen en in vereniging te werk zijn gegaan, in ieder geval tot het moment dat verdachte met de huissleutels naar boven is gegaan. Wie tot dat moment precies welke handelingen heeft verricht is hierbij niet relevant.
Hieruit volgt tevens dat het jegens de aangever toegepaste geweld, nadat verdachte met de huissleutels naar de woning van aangever was vertrokken, niet aan hem als medepleger toegerekend zal worden.
De verweren van de raadsman worden voor het overige verworpen. Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van diefstal met geweld jegens [aangever 1] .
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze hem ten laste gelegde mishandeling heeft begaan. Aangezien verdachte dit feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht feit 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen:
1. de bekennende verklaringen van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 3 september 2015 en 11 maart 2016;
2. de bij de aangifte van [aangever 2] gevoegde foto van het letsel bij het oog van aangever.