1.4Bij brief van 11 januari 2015 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld omdat hij niet tijdig heeft beslist op hun verzoeken om handhaving. Vervolgens is verweerder gekomen tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
Dwangsom in verband met niet tijdig beslissen op verzoek om handhaving?
2. Eisers betogen dat verweerder hen ten onrechte geen dwangsom heeft toegekend in verband met het niet tijdig beslissen op hun verzoek om handhaving. Ter zitting hebben eisers in dit verband gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 augustus 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:4935) en een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 5 augustus 2011 (ECLI:NL:RBSHE:2011:BR5325). 3. Op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is.
Op grond van het derde lid van dit artikel is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken verstreken zijn na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers verweerder (eerst) met de brief van 11 januari 2015 in gebreke hebben gesteld. De rechtbank stelt vast dat verweerder, anders dan in de door eisers genoemde uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en ’s-Hertogenbosch, vervolgens binnen twee weken heeft beslist op het verzoek om handhaving. Dit betekent dat verweerder, gelet op artikel 4:17, derde lid, van de Awb, geen dwangsom is verschuldigd. De rechtbank komt om die reden niet toe aan de vraag óf verweerder niet tijdig heeft beslist.
5. De rechtbank volgt eisers ook niet in hun betoog dat het besluit van 20 januari 2015 niet als een beslissing op hun verzoek om handhaving kan worden aangemerkt omdat hun verzoek in dit besluit ten onrechte is afgewezen. Op grond van artikel 4:17 van de Awb is verweerder een dwangsom verschuldigd als hij niet tijdig op een verzoek om handhaving beslist. In dit artikel is niet bepaald dat verweerder een dwangsom verschuldigd is als hij binnen de gestelde termijn een onjuist besluit neemt. Ook indien in een later stadium alsnog zou komen vast te staan dat verweerder het verzoek om handhaving ten onrechte heeft afgewezen, biedt de wet geen grondslag voor het verbeuren van een dwangsom aan eiser.
6. Verweerder heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, terecht gesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is.
De afwijzing van het verzoek om handhaving en de standpunten van partijen
7. Eisers hebben verzocht om handhaving omdat het gebruik van het pand, dat wordt geëxploiteerd als hotel Noordoostpolder, in strijd is met de op 14 mei 2013 verleende vergunning, het bestemmingsplan en de randvoorwaarden die zijn gesteld in de uitspraak van deze rechtbank van 10 december 2013. Verweerder is om die reden gehouden handhavend op te treden. Eisers stellen dat er feitelijk alleen sprake is van een onderkomen van seizoensarbeiders die via Martho Flexwerk B.V. in Nederland werken. Anders dan in de uitspraak van 10 december 2013 is overwogen, worden er niet dagelijks in de eigen keuken maaltijden bereid die in het restaurant worden aangeboden aan hotelgasten en andere passanten.
8. In het bestreden besluit heeft verweerder gesteld dat een toezichthouder het pand op 27 mei 2015 en 8 juni 2015 heeft bezocht. Daarbij is een receptie en een volwaardige keuken, waar een kok aan het werk was, aangetroffen. Er was een gastenregistratieboek aanwezig. Ook was er een beheerder ter plaatse. Mocht deze onverhoopt niet direct aanwezig zijn, dan kan telefonisch contact worden opgenomen met hem. Wel is gebleken dat het restaurant niet altijd zeven dagen per week geopend is voor passanten. Hoewel dit niet is wat men voornemens was te doen, is het de vrijheid van de ondernemer om hier een eigen invulling aan te geven. Daarnaast is uit het gastenregistratieboek gebleken dat een vijftal personen de afgelopen periode vier á vijf maanden in hotel Noordoostpolder geregistreerd heeft gestaan. Hoewel in het voorgenomen gebruik is verondersteld dat hotelgasten voor maximaal drie maanden kunnen boeken, betekent deze constatering niet zonder meer dat er geen sprake meer is van een hotel en dat dit gebruik zich niet verdraagt met de bestemming van het perceel. Wel heeft deze ontwikkeling, aldus het bestreden besluit, de aandacht van verweerder en zal hij dit blijven volgen.
9. Naar aanleiding van het bestreden besluit hebben eisers verweerder bij brief van 14 juli 2015 verzocht om openbaarmaking van de rapporten die naar aanleiding van de controles op 27 mei 2015 en 8 juni 2015 zijn opgemaakt en van het gastenregistratieboek. Bij brief van 11 augustus 2015 heeft verweerder eisers een overzicht verstrekt van de bij hotel Noordoostpolder uitgevoerde controles en de bevindingen daarbij. Verder is een overzicht overgelegd van het digitale nachtregister over de periode oktober 2014 tot en met de eerste week van januari 2015.
10. Eisers betogen in beroep dat het door verweerder overgelegde nachtregister geen goed beeld geeft van de werkelijke situatie en dat er in ieder geval uit blijkt dat zes personen langer dan drie maanden in hotel Noordoostpolder zijn verbleven en er wellicht nog steeds verblijven. Eisers betogen verder dat uit het nachtregister niet blijkt dat er, zoals verweerder stelt, ook andere gasten dan arbeidsmigranten in hotel Noordoostpolder verblijven. Eisers hebben er verder op gewezen dat de exploitatie van het restaurant vanaf januari 2015, sinds het vertrek van de beheerders [beheerders] , is gewijzigd. Er werkt een Poolse kok die uitsluitend Poolse maaltijden bereid. Voor passanten is het niet meer mogelijk om in hotel Noordoostpolder een maaltijd of kleine etenswaren te nuttigen.
11. In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat hotel Noordoostpolder er voor heeft gekozen om het restaurant niet langer zeven dagen per week voor passanten geopend te hebben. Er is geen vaste menukaart aanwezig, maar er kan wel worden meegegeten met een menu met twee keuzes, voor vijf of zes Euro. Er kunnen dus nog steeds maaltijden worden genuttigd, zowel door passanten, als door gasten. Dat er nauwelijks passanten komen en dat daarom de bedrijfsvoering is aangepast, betekent niet dat hotel Noordoostpolder niet meer kan worden aangemerkt als een horecabedrijf. Wat betreft de duur van het verblijf van de gasten erkent verweerder dat het gebruik afwijkt van het eerder beoogde gebruik waarbij hotelgasten voor een maximaal aaneengesloten periode van drie maanden zouden kunnen boeken. Dit betekent, aldus verweerder, echter niet dat er geen sprake meer is van een hotel en dat het gebruik zich niet verdraagt met de definitie van ‘hotelbedrijf’. Verweerder wijst er daarbij op dat het gaat om een relatief kleine groep gasten die een langere periode in het hotel verbleven. Hij stelt dat het niet verboden of anderszins ongewoon is dat een hotelkamer voor een langere duur dan drie maanden beschikbaar wordt gesteld aan een gast indien deze dat wenst. Dat de gasten van hotel Noordoostpolder hoofdzakelijk bestaan uit arbeidsmigranten maakt dit niet anders. Daarnaast betekent deze constatering nog niet dat er gesproken kan worden van een verhuurconstructie dan wel een permanente huisvesting of bewoning van bijvoorbeeld arbeidsmigranten. Van een overtreding is dus geen sprake.
Toetsingskader