ECLI:NL:RBMNE:2016:2219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
412638/HA RK 16-65
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak

Op 15 april 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. A. Muller, de behandelend rechter-commissaris in de zaak met RC nummer 15/4095. De verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y. Bouchikhi, voerde aan dat de rechter-commissaris ten onrechte had geweigerd het getuigenverhoor aan te houden, wat volgens hem de vrees voor vooringenomenheid rechtvaardigde. De advocaat stelde dat de belangen van de verdachte onvoldoende waren meegewogen en dat artikel 6 van het EVRM was geschonden, omdat de verdediging niet adequaat kon ondervragen.

De wrakingskamer heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. De rechter-commissaris had op 23 maart 2016 een getuige gehoord en een vervolgverhoor gepland op 29 maart 2016. De advocaat van de verdachte had echter op het laatste moment aangegeven niet aanwezig te kunnen zijn, wat leidde tot de beslissing van de rechter-commissaris om het verhoor niet uit te stellen. De wrakingskamer oordeelde dat de beslissing van de rechter-commissaris niet onbegrijpelijk was en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De procedure van de verdachte met RC nummer 15/4095 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 412638/HA RK 16-65
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
15 april 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in HvB te [woonplaats] ,
(verder ook te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. Y. Bouchikhi te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 29 maart 2016;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van 31 maart 2016.
Het wrakingsverzoek is op 1 april 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer). Bij de mondelinge behandeling is de advocaat van verzoeker verschenen. De rechter-commissaris is, met bericht van verhindering, niet verschenen, evenals verzoeker. De advocaat heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnota.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A. Muller, als behandelend rechter-commissaris in de zaak met RC nummer 15/4095, waarin verzoeker verdachte is.
2.2.
In voormelde zaak is op 23 maart 2016 [A] als getuige gehoord. Bij dit verhoor was de advocaat van verzoeker aanwezig, evenals de advocaat van de getuige en de Officier van Justitie. Van het verhoor is een proces-verbaal opgemaakt. In het proces-verbaal is het volgende opgenomen: “
Na deze laatste vraag heeft de rechter-commissaris een half uur naar de verklaring van de getuige gekeken, waarbij tevens door haar is beoordeeld op welke vragen de getuige nog dient te antwoorden, omdat naar haar oordeel de getuige bij die vragen geen verschoningsrecht heeft. Bij terugkomst op de kamer van de rechter-commissaris heeft mr. Bouchikhi aangegeven niet langer bij het verhoor aanwezig te kunnen zijn. Ook mr. Van Schaik heeft verklaard het verhoor niet meer te kunnen bijwonen. De officier van justitie was hierbij niet aanwezig. Vervolgens is door de rechter-commissaris voorgesteld om het verhoor voort te zetten op 29 maart 2016 te 14:00 uur. Zowel mr. Bouchikhi als mr. Van Schaik hebben verklaard op die datum en dat tijdstip aanwezig te kunnen en zullen zijn. De rechter-commissaris heeft de getuige meegedeeld dat hij op dinsdag 29 maart 2016 om 14:00 uur weer op de rechtbank aanwezig dient te zijn voor voortzetting van zijn verhoor.
2.3.
Op 23 maart 2016 om 17.45 uur en 28 maart 2016, 2e paasdag, heeft de advocaat van verzoeker verzocht om uitstel van het getuigenverhoor van 29 maart 2016 omdat hij toch niet op 29 maart 2016 bij het verhoor aanwezig zou kunnen zijn. De rechter-commissaris heeft bij mail van 24 maart 2016 aan de advocaat bericht dat voortzetting van het verhoor van deze getuige op een andere datum voor de zitting van 3 mei 2016 gezien de agenda van de advocaat en de RC niet mogelijk was. De rechter-commissaris heeft in de e-mail aan de advocaat van 29 maart 2016 erop gewezen dat laatstgenoemde de bevoegdheid heeft om vragen op te geven, maar dat hij niet de algemene bevoegdheid heeft om aanwezig te zijn bij het verhoor. De advocaat kan voor het verhoor, aldus de rechter-commissaris, voor vervanging zorgen of schriftelijk vragen indienen.
2.4.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
2.5.
De rechter-commissaris heeft, aldus verzoeker, ten onrechte geweigerd het getuigenverhoor aan te houden. De wijze waarop het verzoek tot aanhouding is afgewezen rechtvaardigt de vrees voor vooringenomenheid. De belangen van verzoeker zijn, temeer daar [A] een cruciale getuige is, onvoldoende meegewogen bij de afwijzing van het verzoek tot uitstel. Artikel 6 van het EVRM is hierdoor geschonden. De aanwezigheid van de verdediging bij het horen van [A] is cruciaal. Het is vaste rechtspraak dat de verdediging in enig stadium van het strafproces een mogelijkheid moet worden geboden om de belastende getuige te ondervragen en zijn verklaring te betwisten. Hieraan wordt niet voldaan bij het op voorhand stellen van schriftelijke vragen. Zeker nu onduidelijk is ten aanzien van welke vragen de getuige geen beroep kan doen op zijn verschoningsrecht. Afhankelijk van de reactie van de getuige is het verder wellicht noodzakelijk nieuwe vragen te stellen. Het indienen van schriftelijke vragen of het sturen van een vervanger kan niet worden aangemerkt als een rechtstreekse, effectieve en adequate gelegenheid tot ondervraging. De rechter-commissaris heeft onvoldoende compensatie geboden voor het niet kunnen bijwonen van het getuigenverhoor door de advocaat van verzoeker. De uitoefening van het ondervragingsrecht staat kennelijk op gespannen voet met de agenda van de rechter-commissaris. Deze gang van zaken is een aanwijzing voor partijdigheid aan de zijde van de rechter-commissaris.
2.6.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. Zij heeft daartoe het volgende naar voren gebracht. In samenspraak met de advocaten en de getuige is op 23 maart 2016 een voortzetting van het verhoor gepland op 29 maart 2016. Op diezelfde dag heeft de advocaat van verzoeker te kennen gegeven dat hij zich had vergist en dat hij toch niet aanwezig kon zijn op de zitting van 29 maart 2016. Gelet op het belang van het onderzoek, te weten het afronden van het verhoor van de getuige vóór de zitting van 3 mei 2016, waarbij het ook niet wenselijk is dat er een te lange tijd verstrijkt tussen het afleggen van een verklaring op 23 maart 2016 en het doornemen van die verklaring, waarbij mogelijk nog –al gestelde vragen- alsnog dienen te worden beantwoord, was verder uitstel van het verhoor niet wenselijk. Uit de weigering van verder uitstel is geen subjectieve dan wel objectieve partijdigheid af te leiden of dat daardoor de schijn van partijdigheid is opgewekt. Een raadsman heeft het recht van ondervraging. Hij heeft geen algemeen recht om bij de verhoren van partijen aanwezig te zijn. Als de advocaat of zijn vervanger niet zelf de vragen (schriftelijk) kan stellen, dan kan hij een verzoek aan de meervoudige kamer doen om de getuige te horen. De advocaat heeft voldoende mogelijkheden om het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 23 maart 2016 met verzoeker te kunnen bespreken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Er zijn door verzoeker geen feiten en/of omstandigheden gesteld en deze zijn de rechtbank evenmin gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter-commissaris jegens verzoeker.
3.5.
Het al of niet verzetten van een getuigenverhoor is aan te merken als een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing inhoudelijk al of niet juist moet worden geacht, leent zich niet voor een oordeel door de wrakingskamer. Alleen indien de beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter slechts kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De rechter-commissaris heeft naar het oordeel van de wrakingskamer gemotiveerd geweigerd een, in overleg met alle partijen gepland, getuigenverhoor te verplaatsen. Dit is niet een dermate onbegrijpelijke beslissing die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid jegens verzoeker oplevert. Het wrakingsverzoek wordt dan ook ongegrond verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en de gewraakte rechter-commissaris, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met RC nummer 15/4095 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G. Perrick, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. R. Dijkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.