ECLI:NL:RBMNE:2016:2225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2016
Publicatiedatum
20 april 2016
Zaaknummer
412435 / HA RK 16-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen mr. K.J. Veenstra en de rechtbank Midden-Nederland

Op 4 april 2016 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van verzoekster tegen mr. K.J. Veenstra en de rechtbank. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 18 maart 2016, waar verzoekster stelde dat de minister van Veiligheid en Justitie niet was opgeroepen voor de behandeling van haar bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Verzoekster meende dat hierdoor de onpartijdigheid van de rechter in het geding was.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in acht genomen, dat bepaalt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen bewijs van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Veenstra, en de wrakingskamer oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was voor zover het betrekking had op alle rechters van de rechtbank.

De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en besloot dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde procedure niet in behandeling zou worden genomen, omdat verzoekster door het indienen van meerdere wrakingsverzoeken de voortgang van de procedures ernstig belemmert. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 412435 / HA RK 16-61
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
4 april 2016
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna verder te noemen: verzoekster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit het proces-verbaal van de besloten terechtzitting van de raadkamer van 18 maart 2016 in de zaak met raadkamernummer 16/001570 (parketnummer 16/246484-15). Op die zitting heeft verzoekster een verzoek tot wraking van mr. K.J. Veenstra en de rechtbank ingediend .

2.Het wrakingsverzoek

Uit het proces-verbaal van 18 maart 2016 van de terechtzitting van de raadkamer blijkt dat verzoekster het verzoek om mr. Veenstra en de rechtbank te wraken doet, omdat de minister van Veiligheid en Justitie niet is opgeroepen voor de behandeling van haar bezwaarschrift tegen de dagvaarding, en omdat zij, verzoekster evenmin is opgeroepen, althans niet op de juiste wijze.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In het tweede lid van artikel 515 Sv is bepaald dat de verzoeker en de rechter wiens wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Hiermee is beoogd verzoeker de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hem aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan hij meent dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in het geding is. Het in deze bepaling opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
3.4.
In dit geval ziet de wrakingskamer aanleiding om in afwijking van het in artikel 515 lid 2 neergelegde uitgangspunt uitspraak te doen over het door verzoekster gedane wrakingsverzoek, zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Daartoe is het volgende overwogen.
3.5.
Voor zover het wrakingsverzoek ziet op alle bij de rechtbank Midden-Nederland werkzame rechters overweegt de wrakingskamer dat een verzoek tot wraking alleen feiten en omstandigheden kan betreffen met betrekking tot de rechter (rechters) die de zaak behandelt (behandelen). Een wrakingsverzoek kan dus niet zien op de rechtbank als geheel of alle leden van dit rechterlijk college. In zoverre is het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk.
3.6.
Geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van mr. Veenstra jegens verzoekster. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees dat mr. Veenstra jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert – objectief – gerechtvaardigd is.
3.7.
Verzoekster is met juistheid opgeroepen voor de behandeling in raadkamer van haar bezwaarschrift. Het gestelde op dit punt is feitelijk onjuist en kan reeds om die reden geen grond voor wraking opleveren. Uit de enkele omstandigheid dat niet is voldaan aan het door verzoekster gedane verzoek tot het oproepen van de minister van Veiligheid en Justitie niet is opgeroepen voor de zitting waarop haar bezwaarschrift tegen de dagvaarding wordt behandeld, kan de wrakingskamer geen vooringenomenheid afleiden. Dat gegeven raakt immers op geen enkele wijze het optreden van de rechter in de zaak of enige beslissing die hij in deze zaak genomen heeft. Gelet hierop zal het verzoek ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat slechts oordeelt over het verzoek tot wraking gedaan door verzoekster tegen de rechter die optreedt in de procedure van de behandeling van het bezwaarschrift tegen de dagvaarding.
3.8.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 515, vierde lid, Sv.
Een volgend wrakingsverzoek van verzoekster, betrekking hebbend op de procedure met raadkamernummer 16/001570 en parketnummer 16/246484-15 zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat verzoekster door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken in deze procedures de voortgang van de procedures ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de procedure zo kort als mogelijk te doen zijn. Vaststaat dat verzoekster in deze procedures meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat zij heeft aangekondigd dit te zullen blijven doen en daartoe een grond zal aanvoeren, die thans ook vruchteloos door verzoekster ingeroepen wordt.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking voor zover dit betrekking heeft op alle bij de rechtbank Midden-Nederland werkzame rechters niet-ontvankelijk;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor het overige ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf-, familie-, en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met raadkamernummer 16/001570 (parketnummer 16/246484-15) dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.5.
bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met raadkamernummer 16/001570 en parketnummer 16/246484-15 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. S.M. van Lieshout en A. van Dijk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.