ECLI:NL:RBMNE:2016:2357

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 april 2016
Publicatiedatum
25 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor de bouw van negen woningen met aanlegsteiger in Vinkeveen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 22 april 2016, wordt de omgevingsvergunning voor het oprichten van negen woningen met een aanlegsteiger op een perceel te Vinkeveen besproken. De rechtbank oordeelt dat de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, in eerste instantie geen aanleiding had om de vergunning te weigeren op basis van het karakter van de omgeving en het gemeentelijk beleid. Echter, de rechtbank constateert dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het bouwplan voor de doorvaartmogelijkheden naar de Vinkeveense Plassen via de watergang aan de zuidzijde van het perceel. Dit aspect is van belang voor zowel de eisers als de toekomstige bewoners van de woningen. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen en de gevolgen voor de doorvaartmogelijkheden opnieuw te beoordelen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van zowel de huidige bewoners als de toekomstige bewoners in deze beoordeling moeten worden meegenomen. De uitspraak is een tussenuitspraak, wat betekent dat de rechtbank de verweerder de kans biedt om het besluit te verbeteren voordat er een definitieve uitspraak wordt gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6269

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 april 2016 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , en [eiser 3] , allen wonende te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. drs. M.M. Kaajan),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen, verweerder
(gemachtigde: G.H. Voerman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Ontwikkelings Maatschappij Buitenveldert B.V. (OMB), gevestigd te Amsterdam,
(gemachtigde: mr. drs. H.J.M. van Schie).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder OMB na toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van negen woningen op het perceel [naam] te [woonplaats] (het perceel). Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
OMB heeft een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2016. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door [A] , woordvoerder, [B] , architect, en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. OMB is vertegenwoordigd door [C] , algemeen directeur, bijgestaan door [D] , architect, [E] , adviseur, en de gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Het perceel is onderdeel van de eilanden/werven die zijn gelegen aan de oostzijde van Vinkeveen. Het betreft een zestal, smalle, langgerekte percelen die aan de oostzijde grenzen aan de Vinkeveense Plassen en die van elkaar zijn gescheiden door watergangen. Aan de westzijde van de percelen loopt de [straat] .
1.1
OMB heeft het perceel inclusief een bouwplan op 2 oktober 2008 gekocht. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen en gesprekken met de omwonenden heeft OMB op 23 december 2010 een nieuw bouwplan ingediend. Dit bouwplan voorzag in het realiseren van acht in plaats van tien woningen, met zes appartementen, aan beide zijden van een in het midden van het perceel gelegen ontsluitingsweg. Bij besluit van 9 september 2013 heeft verweerder de aanvraag van OMB voor een omgevingsvergunning voor dit bouwplan afgewezen. Na de tussenuitspraak van deze rechtbank van 23 mei 2014 (zaaknummer
UTR 13/5382) heeft verweerder op 29 september 2014 een nieuw besluit genomen op grond van artikel 6:19 van de Awb. Bij einduitspraak van 15 januari 2015 heeft deze rechtbank het beroep van OMB tegen de besluiten van 9 september 2013 en 29 september 2014 gegrond verklaard.
1.2
Op 30 december 2014 heeft OMB (opnieuw) een gewijzigd bouwplan ingediend. Dit bouwplan betreft het realiseren van negen woningen op het perceel, met een ontsluitingsweg aan de noordzijde. Om de woningen af te schermen van de woningen op het naastgelegen eiland en een groen karakter te creëren, voorziet het plan aan de zuidzijde van het perceel in legakkers. Deze komen te liggen aan de rand van de nieuw te realiseren strook water. Onderdeel van de aanvraag is de ruimtelijke onderbouwing van CroonenBuro5 van 10 juni 2015.
1.3
De aanvraag van 30 december 2014 heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het perceel heeft op grond van het geldende bestemmingsplan ‘Kom Vinkeveen’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Wonen’. Op het perceel ligt één bouwvlak, ter plaatse van de vanouds ter plaatse aanwezige woonboerderij. Dit bouwvlak is gelegen op het voorste deel van het perceel, aan de zijde van de [straat] .
Op grond van artikel 22 van de planregels en de plankaart bedraagt de maximale goothoogte in het bouwvlak 4 meter en de maximale bouwhoogte 9 meter.
2.1
Het bouwplan is in strijd met het geldende bestemmingsplan, omdat het op de volgende punten daarvan afwijkt:
- het aantal woningen (negen in plaats van één);
- de maximale bouwhoogte (tien meter in plaats van negen meter bij de achterste twee woningen aan de oostzijde van het perceel, de zijde van de Vinkeveense Plassen);
- de maximale goothoogte (bijvoorbeeld bij woning type G (de woning met de hoogste bouwhoogte) 6,67 meter in plaats van 4 meter);
- de ontsluiting van de woningen (door middel van een weg aan de noordzijde van het perceel);
- aan de noordzijde van het perceel wordt 537 m² aan oppervlaktewater gedempt (afwijking van geldende bestemming ‘Water’);
- aan de zuidzijde van het perceel wordt 727 m² van het perceel ontgraven (afwijking van geldende bestemming ‘Wonen’).
Om het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunning verleend.
2.2
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo, kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 2.27, eerste lid, van de Wabo wordt in bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3˚, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wro van toepassing is.
Ingevolge het derde lid kan de gemeenteraad categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen bepaald dat een verklaring van bedenkingen niet is vereist bij het beslissen op een aanvraag om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen indien – voor zover hier van belang – het gaat om realisering van woningen in stedelijk gebied (binnen de rode contour), ongeacht de maatvoering, tot een maximum van 30 woningen in de kern van Mijdrecht en 10 woningen in de overige kernen. Omdat het bouwplan binnen deze criteria valt, heeft verweerder afgezien van het vragen van een verklaring van geen bedenkingen aan de gemeenteraad.
Karakter van de omgeving en de aard en omvang van de bebouwing
3. Eisers betogen onder verwijzing naar het rapport “ [naam] . Beoordeling ruimtelijke relatie met de omgeving” van 16 december 2015 van [naam] dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens dit rapport staat het bouwplan haaks op de kwaliteiten van de omgeving, waarin de bebouwing ruim op de kavel staat met een groene identiteit van gras, bomen en siergroen en waar bebouwing zelden aan de waterkant staat en, als dit zo is, dan niet storend omdat aan de overliggende zijde direct weer bebouwing staat. Dat het bouwplan aansluit bij het nieuwbouwproject [project] , aan de noordzijde van het perceel, maakt dit niet anders, aangezien dit juist een project is dat in het geheel niet past in de omgeving. Het bouwplan zorgt voor een nog grotere verstoring van de omgeving. Wat betreft de aard en omvang van de bebouwing wijzen eisers er op dat de bebouwing in die omgeving van oudsher bestaat uit één bouwlaag met een kap. Bij deze oorspronkelijke vorm van bebouwing blijft het groene karakter van het perceel overheersen. De geprojecteerde woningen passen niet in dit beeld. Ze bestaan uit twee bouwlagen in plaats van één, ze hebben geen duidelijke nokrichting, er is geen ritmiek in de lengte van het perceel en ze zijn niet ruim op het perceel geprojecteerd en ook niet ondergeschikt aan de percelen. Er zijn, anders dan in de ruimtelijke onderbouwing wordt gesteld, geen grote openingen en vrije ruimtes meer. Eisers stellen dat realisering van het bouwplan leidt tot een te hoog Floor Space Index (FSI) van het perceel. De FSI na realisering van het bouwplan is 0,61, terwijl de gemiddelde FSI op de naastgelegen eilanden 0,34 bedraagt, niet meegerekend de niet passende bebouwing aan de [straat] .
3.1
In de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan is gesteld dat er, door de nieuwe bebouwing in de lengterichting van het perceel te plaatsen, rekening is gehouden met de oorspronkelijke structuur van het gebied. De woningen zijn ruim op het perceel gesitueerd, met onderlinge tussenruimten en voorzien van verschillende kapvormen en goothoogten, zodat een gevarieerd beeld ontstaat vanuit zowel de [straat] , de plaszijde als de naastgelegen woningen. In het ontwerp is gezinspeeld op de bijzondere landschappelijke en recreatieve kwaliteiten van het dorp aan de plas. De kavel- en waterstructuur blijft behouden, de oeverzone en het water worden optimaal benut. Vanaf de [straat] ontstaat er via de ontsluitingsweg een doorzicht naar de Vinkeveense plassen. De woningen sluiten aan bij het nieuwbouwproject aan de noordzijde van het perceel ( [project] ). Door de aanleg van de typische Vinkeveense legakkers op de huidige oeverlijn ontstaan er groene buffers tussen de woningen op het perceel en de ter plaatse aanwezige woningen aan de zuidzijde. In het bestreden besluit is toegelicht dat het bouwplan haaks op de [straat] is gelegen en daarmee in ‘het lint’ is gesitueerd. Vanaf de [straat] blijft de impact van het bouwplan beperkt tot dat van de voorste woning. Deze stedenbouwkundige opzet is als een ‘meer open’ tegenhanger van de [straat] aanvaardbaar bevonden.
3.2
De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft erkend dat achteraf kan worden vastgesteld dat een nieuwbouwproject met een invulling als aan de [project] vanwege zijn massaliteit minder passend is in de omgeving. Dit neemt echter niet weg dat verweerder bij de beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bouwplan de bebouwing op de omliggende eilanden, inclusief het project [project] , mede heeft mogen betrekken. Naar het oordeel van de rechtbank wijkt de op basis van het bouwplan te realiseren oppervlakte aan bebouwing op het perceel niet zodanig af van de oppervlakte van de bebouwing en de mate van bebouwing van de in omgeving gelegen eilanden, dat het bouwplan om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daargelaten de massaliteit van de [project] , waarvan verweerder uitdrukkelijk heeft aangegeven dat ongewenst is dat dit wordt herhaald, ziet de rechtbank in het bebouwingspatroon op het eiland [eiland] en de bebouwing op het eiland waarop [adres] en [adres] zijn gelegen, alsmede die op het verder gelegen eiland [adres] en volgende, geen aanleiding om te concluderen dat verweerder zich niet in navolging van de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan wat betreft de bebouwingsdichtheid niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Wat betreft de hoogte van de te realiseren woningen is in het bestreden besluit toegelicht dat enkel voor de achterste twee woningen op het perceel een afwijking van de op grond van het bestemmingsplan toegestane bouwhoogte van 9 meter wordt vergund en dat ook bestaande omliggende bebouwing, zoals die aan de [straat] en de tegenoverliggende kerk een dergelijke bouwhoogte heeft. De impact van deze afwijking op de [straat] is te verwaarlozen. OMB heeft toegelicht dat zij het bouwplan vanwege de belangen van de omwonenden en in overleg met hen tot twee keer toe heeft aangepast, hetgeen heeft geleid tot het nu vergunde bouwplan met minder woningen en een zo goed mogelijk doorzicht tussen de woningen. Om de afstand tussen de te realiseren woningen en de woningen van de omwonenden aan de noordzijde te vergroten, is gekozen voor een weg aan de noordzijde van het perceel in plaats van op het midden. Ter afscherming van de woningen van de omwonenden aan de zuidzijde zijn de legakkers ontworpen. Voor wat betreft het groene karakter van het perceel is voorzien in ruime tuinen bij de woningen, een aantal bomen aan de noordzijde van het perceel en de legakkers in het nieuw te realiseren water aan de zuidzijde van het perceel. De rechtbank ziet, gelet op deze toelichting, in hetgeen eiseres hebben gesteld over het karakter van de omgeving en de aard en omvang van de bebouwing evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De rechtbank concludeert dan ook dat in hetgeen eisers naar voren hebben gebracht geen aanleiding wordt gezien om te concluderen dat verweerder zich niet op grond van de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan als passend in de omgeving kan worden gekenschetst.
Gemeentelijk beleid
4. Eisers erkennen dat het perceel op kaart 9 van de kaarten behorende bij de Structuurvisie De Ronde Venen 2030 (de Structuurvisie), die op 17 oktober 2013 door de gemeenteraad van de gemeente De Ronde Venen is vastgesteld, is aangeduid als een locatiekeuze bij nieuwbouw. Zij betogen dat het bouwplan echter niet voldoet aan de in de Structuurvisie gestelde voorwaarden omdat het bouwplan de landschappelijke kwaliteit en de kwaliteit van de leefomgeving aantast. Daarnaast is het perceel gelegen in een gebied dat is aangewezen als ‘Veenweidegebied’, hetgeen betekent dat de openheid van het landschap moet worden beschermd.
4.1
In het verweerschrift is toegelicht dat het bouwplan is gelegen binnen de rode contour uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening. De Structuurvisie sluit hierbij aan door woningbouw mogelijk te maken. In de Structuurvisie is niet veel meer bepaald dan dat woningbouw op deze locatie is toegestaan, maar dat er sprake moet zijn van maatwerk. Het feit dat het gebied in de Structuurvisie in het kader van het thema ‘Landschap’ is aangeduid als ‘Veenweidegebied’ werkt niet zodanig regelend, dat het bouwplan om die reden niet is toegestaan.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat een structuurvisie, die is vastgesteld op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), een visie op hoofdlijnen is omtrent de in het gebied gewenste ontwikkelingen. Een structuurvisie heeft in beginsel geen rechtsgevolgen voor burgers of bedrijven en bindt het gemeentebestuur in beginsel niet bij de uitoefening van haar bevoegdheden. Een structuurvisie kan een coördinerende functie vervullen voor het hele ruimtelijke beleid van een gemeente. Blijkens de tekst van hoofdstuk 1 van de Structuurvisie gaat het inderdaad om een visie op hoofdlijnen, die in samenwerking met partners in de samenleving moet worden uitgewerkt. Dit betekent niet dat de Structuurvisie een voor verweerder vrijblijvend document is. Voor de beoordeling van aanvragen om een omgevingsvergunning op de voet van artikel 2.12 van de Wabo, zoals hier aan de orde, heeft de gemeenteraad immers in dit document de wenselijke uitgangspunten neergelegd. Naarmate die uitgangspunten concreter zijn, komt daaraan een grotere betekenis toe bij de beoordeling van de vraag of de aangevraagde ontwikkeling in beginsel uit ruimtelijk oogpunt aanvaardbaar is.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel in de Structuurvisie is aangeduid als een locatie waar nieuwbouw is toegestaan. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in de Structuurvisie niet concreet is bepaald welke vormen van woningbouw op het perceel zijn toegestaan en welke beperkingen daarbij in acht moet worden genomen. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het bouwplan niet in strijd is met de algemene bewoordingen in de Structuurvisie over de vereiste ruimtelijke inpasbaarheid van het bouwplan.
5. Eisers betogen verder dat het bouwplan ook in strijd is met de Dorpsvisie Centrum Vinkeveen (de Dorpsvisie), die op 6 februari 2014 door de gemeenteraad van de Ronde Venen is vastgesteld. Eisers stellen in dit verband dat bij het bouwplan geen sprake is van incidentele bebouwing en dat de voorgenomen bebouwing niet in een groene setting wordt geplaatst.
5.1
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het bouwplan wel past in de Dorpsvisie omdat het voorziet in woningen van verschillende hoogtes en met een grote onderlinge variatie, zodat om die reden sprake is van incidentele bebouwing. Er is ook sprake van een groene setting omdat het bouwplan voorziet in relatief grote tuinen, een aantal bomen en de nieuw te realiseren legakkers. De bebouwing op het perceel vormt volgens verweerder een goede overgang van het relatief dichtbebouwde project [project] naar de omgeving en van het dorp Vinkeveen naar de plassen.
5.2
In hoofdstuk 5 (‘Verbeteren relatie tussen Vinkeveen en de Plassen’), paragraaf 4 (‘Thema ‘Wonen aan het water’’), van de Dorpsvisie is over het gebied tussen de [straat] en de Plassen het volgende vermeld: ‘Bebouwing in de tweede lijn kan Vinkeveen een gezicht aan de Plassen geven. Nieuwe woningen zijn hier mogelijk. Het gaat hierbij om incidentele villa-achtige bebouwing in een groene setting met het gezicht richting de plassen.’
5.3
Uit de inleiding van de Dorpsvisie blijkt dat deze een herijking bevat van de Structuurvisie Centrum Vinkeveen uit 2007. De Dorpsvisie is dus ook een structuurplan, vastgesteld op grond van artikel 2.1 van de Wro, hetgeen onder 7.2 is overwogen is dus van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft toegelicht dat het bouwplan vanwege de villa-achtige verschijningsvorm van de woningen, de onderlinge afstand, de verschillen tussen de woningen en de inpassing van groen met tuinen en legakkers, kan worden aangemerkt als incidentele bebouwing in een groene setting. Naar het oordeel van de rechtbank is de bebouwing ook incidenteel te noemen, op het totaal van bebouwing op de zes eilanden bezien. Ook voor wat betreft de vraag of na het oprichten van de bebouwing nog sprake is van een groene setting, kan, naar het oordeel van de rechtbank, het hele gebied van de eilanden worden betrokken. Gelet daarop en de toelichting van verweerder ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat het verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan niet in strijd is met de Dorpsvisie en dat hij daarin dus geen aanleiding heeft hoeven zien om de vergunning te weigeren.
6. Volgens eisers is het bouwplan ook in strijd met de Woonvisie Vinkeveen 2012 (de Woonvisie) van 22 januari 2012. Zij stellen dat uit de Woonvisie blijkt dat er door vergrijzing behoefte bestaat aan gelijkvloerse (huur)woningen. Het bouwplan voorziet niet in deze behoefte, terwijl uit de Woonvisie blijkt dat er wat betreft koopwoningen sprake is van een overschot.
6.1
Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift toegelicht dat aan de daarin genoemde behoefte aan huurwoningen inmiddels tegemoet is gekomen met het project [project] . Uit een door verweerder overgelegd Regionaal woningbehoefteonderzoek van Companen van 28 september 2015 blijkt dat het beeld uit de Woonvisie inmiddels is achterhaald. Door een verminderde doorstroming van senioren is in Vinkeveen sprake van een tekort aan koopwoningen in verschillende prijsklassen. Het bouwplan voorziet dus in een behoefte.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de door hem gegeven toelichting, in de door eisers gestelde strijdigheid met de Woonvisie geen aanleiding heeft hoeven zien om de vergunning te weigeren.
7. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ook in hetgeen eiseres hebben gesteld over de strijdigheid van het bouwplan met het gemeentelijk beleid geen aanleiding voor het oordeel dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Privacy en beperking van de doorvaartmogelijkheden
8. Eisers betogen verder dat het bouwplan ertoe leidt dat de privacy en de doorvaartmogelijkheden van de omwonenden onaanvaardbaar worden aangetast, zodat verweerder de vergunning om die reden had moeten weigeren. Zij stellen dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat op deze punten een belangenafweging is verricht. Voor wat betreft de privacy hebben eisers gesteld dat het bouwplan er voor zal zorgen dat er direct zicht op hun woningen zal ontstaan, zowel in het huis als op het terras, en dat het bouwplan op sommige plaatsen op ten hoogste negen meter van hun woningen wordt gerealiseerd. Wat betreft de doorvaartmogelijkheden hebben eisers gesteld dat de bouwtekeningen suggereren dat de te realiseren woningen een doorvaartmogelijkheid naar de Vinkeveense Plassen hebben van een breedte die varieert tussen de 3 en 9,5 meter. Hierbij is echter geen rekening gehouden met het feit dat [eiser 3] ( [adres] ), [eiser 1] ( [adres] ) en nog andere bewoners van de werf ten zuiden van het bouwplan bij hun woning een aanlegsteiger hebben, terwijl ook alle woningen uit het bouwplan worden voorzien van een aanlegsteiger om een boot af te meren.
9. Wat betreft de privacy is in het bestreden besluit toegelicht dat de woningen uit het bouwplan met het oog op de verandering in privacy voor de omliggende woningen zo gunstig mogelijk op de percelen zijn gesitueerd. De legakkers zijn in het plan opgenomen vanuit het oogpunt van privacy en maken daarbij, zij het niet wezenlijk, onderdeel uit van het ontwerp.
10. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben gesteld over de aantasting van hun privacy geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de afwijking van het bestemmingsplan niet in redelijkheid heeft kunnen vergunnen. De woningen zijn voor de omgeving zo gunstig mogelijk op de percelen gesitueerd en de afstand tussen de woningen van eisers en de te realiseren woningen, is niet dusdanig dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacy van eisers niet onevenredig door het bouwplan wordt aangetast. Daarbij komt dat, voor zover het de woningen van [eiser 3] en [eiser 1] aan de [straat] betreft, deze niet in de richting van het bouwplan zijn georiënteerd en het bouwplan naar OMB stelt op uitdrukkelijk verzoek van eisers - vanwege aspecten van privacy voorziet in de aanleg van legakkers in het midden van de watergang.
11. Voor wat betreft de doorvaartmogelijkheden heeft verweerder in het bestreden besluit gesteld dat er geen aanwijzing is dat de doorvaart door de nieuw aan te leggen legakkers wordt bemoeilijkt.
12. OMB heeft in haar reactie en ter zitting toegelicht dat aan de zuidzijde van de te realiseren woningen grond wordt ontgraven om een extra strook water te creëren. De bij de nieuwe woningen te realiseren aanlegsteigers liggen in deze strook water en de aan deze aanlegsteigers af te meren boten van de toekomstige bewoners komen te liggen binnen de grens van het perceel, die samenvalt met de nu bestaande oeverlijn. Ook de legakkers worden gerealiseerd binnen de bestaande oeverlijn. OMB stelt dat, gelet daarop, niet valt in te zien dat de realisering van het bouwplan van invloed is op de doorvaartmogelijkheden van de watergang ten zuiden van het perceel. Zij heeft er verder op gewezen dat het probleem met de betrekkelijk smalle doorvaarten speelt op veel locaties nabij de Vinkeveense Plassen, waarbij het gebruikelijk is dat de bewoners dit in onderling overleg oplossen. OMB stelt dat het niet zo kan zijn dat een bestaand probleem in het kader van de nu verleende vergunning moet worden opgelost.
13. De rechtbank overweegt dat het bouwplan ziet op het realiseren van negen woningen met elk een eigen aanlegsteiger. Het is toegestaan en ligt in de lijn der verwachting dat de bewoners van de nieuw te realiseren woningen een boot zullen afmeren aan hun aanlegsteiger en dat zij hun boot zullen gebruiken om naar de Vinkeveense Plassen te varen. Zeven van de te realiseren aanlegsteigers liggen aan de zijde van de watergang aan de zuidzijde van het perceel, waaraan ook de woningen van eisers [eiser 3] en [eiser 1] zijn gelegen. Dat de aanlegsteigers, de daaraan af te meren boten en de legakkers komen te liggen binnen de grenzen van het perceel, op gronden die nu nog niet zijn ontgraven, betekent niet dat het bouwplan niet van invloed is op de doorvaartmogelijkheden van deze watergang. OMB stelt terecht dat de breedte van de bestaande watergang door het bouwplan niet wordt gewijzigd en stelt mogelijk ook terecht dat er meer situaties zijn waar het door eisers genoemde probleem zich voordoet. Dit neemt echter niet weg dat in de vergunde situatie ter plaatse substantieel meer boten en - anders dan in de huidige situatie - ook aan weerszijden van de watergang zullen komen te liggen en dat de watergang door substantieel meer boten zal worden gebruikt. Dit is het directe gevolg van het bouwplan in vergunde vorm, met het aantal woningen, de situering ervan met steigers aan de zuidzijde van het perceel in combinatie met de aan te legen legakkers. Het bouwplan heeft dan ook, zoals ter zitting is gebleken toen dit punt met partijen is besproken, consequenties voor de doorvaartmogelijkheden voor zowel eisers [eiser 3] en [eiser 1] als voor de toekomstige bewoners van de te realiseren woningen en zal die doorvaartmogelijkheden beperken en in bepaalde situaties ook daadwerkelijk belemmeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het verlenen van de vergunning op deze gevolgen onvoldoende acht geslagen.
14. Uit het voorgaande volgt dat verweerder bij de voorbereiding van het bestreden besluit op dit punt onvoldoende kennis heeft vergaard over de consequenties van het bouwplan en het bestreden besluit is op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb genomen.
15. Ten behoeve van de finale beslechting van het geschil en in verband met de eventuele nadere besluitvorming door verweerder ziet de rechtbank aanleiding ook de overige door eisers aangevoerde gronden te bespreken.
Ladder voor duurzame verstedelijking en uitvoerbaarheid
16. Eisers betwijfelen of wordt voldaan aan de criteria van de ladder voor de duurzame verstedelijking. Zij stellen dat op basis van de Structuurvisie en de Woonvisie niet kan worden geconcludeerd dat in Vinkeveen een woningbouwbehoefte bestaat waarin juist het bouwplan voorziet en indien die behoefte er zou zijn, niet is aangetoond dat het gaat om een actuele regionale behoefte.
16.1
Op grond van artikel 5.20 van het Bor is artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van overeenkomstige toepassing op een vergunning die is verleend op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 3˚, van de Wabo.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien in een actuele regionale behoefte.
16.2
Verweerder heeft in het aanvullend verweerschrift gesteld dat uit het door hem overgelegde Regionaal woningbehoefteonderzoek van Companen van 28 september 2015 blijkt dat in Vinkeveen sprake is van een tekort aan koopwoningen in verschillende prijsklassen. Uit het rapport van Companen blijkt dat in de regio West-Utrecht en de Stadsregio Amsterdam nog een aanzienlijke behoefte is aan extra plancapaciteit in het woonmilieu (centrum-)dorp. Uit de nota van toelichting bij de invoering van artikel 3.16, tweede lid, van het Bro (Stb. 2013, 388, p. 49-50) blijkt dat de vraag of de behoefte actueel is onder meer wordt bepaald aan de hand van de vraag of elders in de regio een stedelijke ontwikkeling is gepland of plaatsvindt die in de behoefte kan voorzien. Het passende regionale schaalniveau wordt in het algemeen bepaald door het woon-werkverkeer. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op deze toelichting van de wetgever, mede op basis van de bestaande behoefte aan woningen in de regio’s West-Utrecht en de Stadsregio Amsterdam voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bouwplan voorziet in een actuele regionale behoefte. Het is voldoende aannemelijk dat deze behoefte (ook) ziet op woningen in een prijsklasse en met een ligging als die waarin het bouwplan voorziet.
17. Eisers betogen verder dat het bouwplan financieel niet uitvoerbaar is omdat OMB veel planschade zal moeten vergoeden. Verder wijzen zij er op dat OMB zelf heeft verzocht om versnelde behandeling omdat haar financiële positie problematisch is.
17.1
Verweerder stelt dat er een anterieure overeenkomst met OMB is gesloten waarmee de financiële haalbaarheid van het bouwplan voldoende is verzekerd.
17.2
Op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro in samenhang met 5.20 van het Bor moet inzicht worden gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het bouwplan.
17.3
In het kader van een beroep tegen een projectbesluit kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van het project, waaronder ook de financieel-economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het projectbesluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat verweerder op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het project niet kan worden uitgevoerd. De rechtbank ziet in de enkele omstandigheid dat OMB in de toekomst mogelijk geconfronteerd kan worden met verzoeken om planschade geen grond voor het oordeel dat verweerder op voorhand had moeten inzien dat het project uit financieel-economisch oogpunt niet kan worden uitgevoerd. De rechtbank betrekt hierbij de door eisers niet betwiste stelling van verweerder dat een anterieure overeenkomst met OMB is gesloten. Het verzoek van OMB om versnelde behandeling is hangende deze procedure gedaan en kan dus geen omstandigheid zijn waarin verweerder op voorhand had moeten inzien dat het project uit financieel-economisch oogpunt niet kan worden uitgevoerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

18. Het beroep is, gelet op hetgeen onder 13 is overwogen, gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Omdat het gebrek in het bestreden besluit zich in beginsel leent voor herstel, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder daartoe de gelegenheid te geven. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus) en om die reden een tussenuitspraak doen. Om het gebrek te herstellen moet verweerder de consequenties van het bouwplan voor de doorvaartmogelijkheden van de watergang ten zuiden van het perceel beoordelen. Verweerder dient daarbij, met inachtneming van hetgeen onder 16 is overwogen, zowel het belang van eisers [eiser 3] en [eiser 1] als dat van de toekomstige bewoners bij deze doorvaartmogelijkheden te betrekken. Bij de beoordeling van de doorvaartmogelijkheden moet ook worden ingegaan op de ligplaats die eisers [eiser 3] en [eiser 1] en eventuele overige bewoners van de werf ten zuiden van het perceel momenteel met hun boten innemen. De uitkomst van deze te verrichten nadere beoordeling kan verweerder neerleggen in een nieuw besluit op de voet van artikel 6:19 van de Awb, dan wel in een nadere motivering. De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging dat een nieuw besluit in het kader van de bestuurlijke lus ook kan zien op hetzelfde bouwplan waarin een (ondergeschikte) wijziging is aangebracht, zoals bijvoorbeeld het andere wijze inpassen van de aanlegsteigers en/of het aanpassen van de legakker(s).
18. De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen, bepaalt de rechtbank in beginsel op zes weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de rechtbank in beginsel zonder nadere zitting uitspraak doen op het beroep, voortbouwend op hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen en beslist. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank nog op dat bij het doen van einduitspraak de rechtbank, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, niet mag terugkomen op in deze tussenuitspraak zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen. Het heeft voor partijen dus doorgaans geen zin om in het vervolg van deze procedure hun pijlen op die eindbeslissingen te richten. Daartegen kan pas bij de einduitspraak desgewenst hoger beroep worden ingesteld.
18. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank
- stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen, of
- om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en mr. drs. S. Lanshage, leden, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat (nog) geen hoger beroep open.