Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 27 januari 2016,
- de producties 15 tot en met 19 van de zijde van de Curator,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 april 2016,
- de aantekeningen van de Curator met uitzondering van de alinea’s met nummers: 5.16, 5.17, 5.18, 6.3., 6.4, 6.5., 7.5. en 7.6.,
- de brief van ASR van 9 mei 2016.
2.De feiten
en de Intermediair[lees: [bedrijf] ]
beëindigt per direct van rechtswege indien:[…]
in geval van faillissement of surséance van de Intermediair dan wel toepasselijkheid van artikel 284 Fw inzake de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen;
3.Het geschil
primair,dat [bedrijf] geen partij is (geweest) bij de samenwerkingsovereenkomst van 16 september 2004, omdat de heer [A] destijds niet bevoegd was deze overeenkomst te sluiten,
subsidiair, dat de samenwerkingsovereenkomst van 16 september 2004 in strijd is met de bepalingen uit de Faillissementswet (“Fw”) en/of titel 4, afdelingen 1-2 en titel 10 afdelingen 1-3 van het Burgerlijk Wetboek (“BW”) en/of de Wet op het Financieel Toezicht (“Wft”) en/of de goede trouw,
primair, een bedrag van € 87.047,56, zijnde de koopsom die de Curator had kunnen realiseren voor de portefeuille,
subsidiair, een bedrag van € 27.117,22, zijnde het verschil tussen de bedoelde koopsom en de vordering van ASR uit hoofde van de rekening-courant en,
meer subsidiair, tot betaling van een bedrag van € 8.557,00, zijnde het saldo na verrekening van de afkoop van de provisierechten,
4.De beoordeling
3.818,00(2,0 punt × tarief € 1.909,00)