ECLI:NL:RBMNE:2016:3780

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2016
Publicatiedatum
7 juli 2016
Zaaknummer
UTR 15/6378
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en alleenstaande ouderkorting in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiseres in 2014 een bijstandsuitkering ontvangen en recht op de alleenstaande ouderkorting. De Belastingdienst heeft deze korting verrekend met een teveel ontvangen kinderopvangtoeslag uit 2010. Hierdoor heeft verweerder de bijstandsuitkering herzien en de teveel ontvangen bijstand teruggevorderd, omdat eiseres niet had gemeld dat zij beschikte over de alleenstaande ouderkorting. De rechtbank oordeelt dat de alleenstaande ouderkorting, gezien de uitleg van het begrip 'beschikken', niet kan worden aangemerkt als middel in de zin van de Participatiewet. Eiseres heeft door de verrekening nooit feitelijk de beschikking gehad over de korting. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6378

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.R. Jonkman),
en

het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Ferm Werk, verweerder

(gemachtigde: J. van Vliet).

Procesverloop

Bij besluit van 5 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 herzien en de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 947,04 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 15 juli 2015 (het herziene primaire besluit) heeft verweerder het primaire besluit ingetrokken, het recht op bijstand herzien over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014, de gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 947,04 van eiseres teruggevorderd en beslist dat voorlopig van verrekening van de terugvordering wordt afgezien in verband met de beslagvrije voet.
Bij besluit van 28 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet (Pw) in werking getreden en is de Wet werk en bijstand (Wwb) komen te vervallen. Gelet op het toepasselijke overgangsrecht moet op dit beroep met toepassing van de Pw worden beslist.
2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres heeft over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 een uitkering ontvangen op grond van de Wwb. Over dezelfde periode had eiseres recht op een heffingskorting, te weten de alleenstaande ouder korting. De Belastingdienst heeft deze heffingskorting verrekend met een schuld van eiseres aan de Belastingdienst in verband met teveel ontvangen Kinderopvangtoeslag over het jaar 2010.
3. Verweerder heeft aan de bestreden besluitvorming ten grondslag gelegd dat eiseres over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 recht heeft gehad op de alleenstaande ouderkorting. Dat de alleenstaande ouderkorting vanwege verrekening niet tot uitbetaling kwam, maakt niet dat eiseres er niet over heeft kunnen beschikken. Daarmee is sprake van middelen en heeft eiseres in de genoemde periode teveel bijstand ontvangen.
4. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Pw, worden tot de middelen onder meer alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
5. In geschil is de vraag of eiseres over de alleenstaande ouderkorting heeft beschikt of er redelijkerwijs over kon beschikken.
6. Gelet op het complementaire karakter van de bijstand wordt in artikel 31, eerste lid, van de Wwb (thans artikel 31, eerste lid, van de Pw) een ruime definitie gehanteerd van het begrip middelen (Kamerstukken II, 2002/02, 28 870, nr. 3, blz. 56). Tot de middelen worden in beginsel alle inkomens- en vermogensbestanddelen gerekend die strekken tot vermindering van de bijstand. Het gaat daarbij bovendien niet alleen om de middelen waarover de betrokkene beschikt (de feitelijk ontvangen middelen), maar ook om die middelen waarover de betrokkene redelijkerwijs kan beschikken, als uitvloeisel van de eigen verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet, mede gelet op artikel 11, eerste lid, van de Pw, de term ‘beschikken’ zo worden uitgelegd dat dit ziet op de mogelijkheid voor een betrokkene om de bezitting feitelijk aan te wenden ter voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 17 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:416).
7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres zich, gelet op de onder 6. weergegeven uitleg van het begrip ‘beschikken’, terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet over de alleenstaande ouderkorting heeft beschikt of er redelijkerwijs over kon beschikken. Zij heeft immers op geen enkel moment feitelijk de beschikking gehad of redelijkerwijs kunnen hebben over de alleenstaande ouderkorting, nu de Belastingdienst deze heeft verrekend met een openstaande schuld van eiseres. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het bezwaar tegen het herziene primaire besluit gegrond wordt verklaard, dat het herziene primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het herziene primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 992,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.