ECLI:NL:RBMNE:2016:3810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2016
Publicatiedatum
8 juli 2016
Zaaknummer
UTR 15/3968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm in relatie tot commerciële huur onder de Participatiewet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 8 juli 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, de verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de verlaging van zijn bijstandsuitkering op basis van de kostendelersnorm, die van toepassing zou zijn omdat hij een kamer verhuurde aan een medebewoner. Eiser stelde dat er sprake was van commerciële huur, wat zou betekenen dat de kostendelersnorm niet van toepassing zou zijn.

In het primaire besluit van 19 mei 2015 had verweerder de bijstandsuitkering van eiser verlaagd per 1 juli 2015. Na bezwaar had verweerder het besluit herzien en de kostendelersnorm niet toegepast, omdat de medebewoner een opleiding volgde. De rechtbank oordeelde echter dat eiser belang hield bij een beslissing over de commerciële huurrelatie, ondanks de herziening van het besluit. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van commerciële huur afhankelijk is van de feitelijke situatie en dat verweerder onvoldoende had aangetoond dat de huurprijs marktconform was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en oordeelde dat verweerder een nieuw besluit moest nemen, waarbij de uitspraak van de rechtbank in acht moest worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van commerciële huurrelaties in het kader van de kostendelersnorm.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

Dagelijks Bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de bijstandsuitkering van eiser per 1 juli 2015 te verlagen omdat de kostendelersnorm op hem van toepassing is.
Bij besluit van 6 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de verlagen van de bijstandsuitkering, ongegrond verklaard, en het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen het beleid van verweerder, niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 oktober 2015 (het herziene bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en de bijstandsuitkering van eiser met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2015 voortgezet naar de norm van alleenstaande van 21 jaar en ouder omdat de kostendelersnorm niet op hem van toepassing is. Verder is een korting toegepast van € 195,- in verband met de maandelijkse inkomsten uit verhuur.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering. Hij verhuurt een kamer aan de heer [huurder] (hierna: huurder) voor een bedrag van € 200,- per maand exclusief verbruikskosten. Huurder volgt een opleiding aan het ROC Midden Nederland.
2. Bij het herziene bestreden besluit heeft verweerder aan eiser de herziening van de bijstandsuitkering van eiser vanaf 1 juli 2015 ongedaan gemaakt. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de huurder een opleiding volgt, zodat de kostendelersnorm niet van toepassing is. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser, gelet op het herziene bestreden besluit, geen procesbelang meer heeft.
3. Eiser heeft aangevoerd dat weliswaar op dit moment de kostendelersnorm niet op hem van toepassing is, maar dat hij het niet eens is met de grondslag van het besluit. Eiser is van mening dat hij moet worden uitgezonderd van de kostendelersnorm omdat sprake is van een commerciële huurrelatie.
4. De rechtbank dient ambtshalve te beoordelen of eiser nog voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep. Volgens vaste rechtspraak is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1119). Een uitsluitend principieel belang is niet voldoende.
4.1.
Eiser heeft gesteld dat hij voldoende procesbelang heeft, omdat hij niet in de hand heeft wanneer de huurder stopt met zijn opleiding en zijn uitkering als gevolg daarvan alsnog wordt verlaagd. De rechtbank is van oordeel dat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft, waardoor geen sprake is van voldoende procesbelang.
4.2.
Eiser heeft verder gesteld dat hij voldoende procesbelang heeft, omdat hij voor de norm van zijn inkomsten als marginaal zelfstandige afhankelijk is van de hoogte van zijn bijstandsuitkering. Als zijn uitkering lager wordt, wordt ook het bedrag dat hij als marginaal zelfstandige mag bijverdienen lager. Daarom durft eiser op dit moment geen opdrachten aan te nemen. De rechtbank overweegt dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat een lagere bijstandsuitkering niet zal worden tegengeworpen bij de opdracht die eiser moment heeft en die tot augustus 2016 loopt. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit geen voldoende procesbelang oplevert.
4.3.
Eiser heeft tot slot gesteld dat hij mogelijk geconfronteerd wordt met de inlichtingenplicht als de huurder eerder stopt met zijn opleiding. De onduidelijkheid daarover, bijvoorbeeld of eiser actief de huurder moet bevragen of hij nog een opleiding volgt, wil hij niet op zich nemen. De rechtbank is van oordeel dat, nu deze onduidelijkheden door verweerder ter zitting niet zijn weggenomen, eiser daarmee voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijk oordeel van de rechtbank over zijn beroep.
5. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een commerciële huurrelatie met de huurder. Het beroep van eiser richt zich niet tegen het beleid van verweerder als zodanig, maar tegen de toepassing daarvan in zijn concrete geval.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een commerciële huurrelatie. Uit het beleid van verweerder, neergelegd in de Beleidsregels commerciële huur en verhuur WIL (de Beleidsregels) volgt dat pas sprake is van een commerciële huurprijs als de overeengekomen huur hoger is dan de huur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag. De door eiser met zijn huurder overeengekomen huur ligt daar (net) onder.
7. Op grond van artikel 22a, eerste lid, van de Pw – zoals dat gold ten tijde in geding – is de bijstandsnorm per kalendermaand lager indien belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft .
Op grond van artikel 22a, vierde lid, van de Pw – zoals dat gold ten tijde in geding – worden tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet gerekend:
(…)
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
(…)
8. In de toelichting bij artikel 22a van de Pw (Kamerstukken II, 2013/2014, 33 801, nr. 3, p. 50) is ten aanzien van de uitzondering in het vierde lid, aanhef en onder b, het volgende vermeld:
Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het medebewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs moet aan de hand van schriftelijke stukken kunnen worden aangetoond; ook moet belanghebbende betalingsbewijzen kunnen overleggen. Dit is geregeld in het zesde lid.
9. Uit artikel 1, tweede lid, aanhef en onder i, van de Beleidsregels, gelezen in samenhang met artikel 1, tweede lid, aanhef en onder f, van de Beleidsregels, volgt dat in de Beleidsregels wordt aangesloten bij de basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. In de toelichting op de Beleidsregels heeft verweerder dit nader toegelicht. Daarin staat onder andere vermeld:
Bij de berekening van huurtoeslag wordt rekening gehouden met een minimumgrens voor de maandelijkse huur. Dit minimumhuurbedrag zou ook bij de vaststelling van een commerciële relatie gebruikt kunnen worden. Deze keuze biedt het voordeel dat de gemeente een vast bedrag hanteert dat jaarlijks door het rijk wordt bijgesteld. Dit heeft tot gevolg dat de gemeente de onderliggende beleidsregels niet jaarlijks hoeft aan te passen.
(…)
De belastingdienst hanteert als bedrag voor commerciële huur een bedrag inclusief kosten van water en energie. 60% van dit bedrag komt overeen ket de basishuur. 40% komt overeen met de som van de bedragen die de belastingdienst hanteert voor de waarde die waterverbruik en energieverbruik voor verschillende doeleinden in het economische verkeer vertegenwoordigen. Hieruit blijkt in de eerste plaats eveneens dat de basishuur als ondergrens voor de commerciële huur kan worden gehanteerd. In de tweede plaats blijkt dat een commerciële all-in huur is af te leiden op de wijze zoals in dit artikelonderdeel is aangegeven.
10. Uit de hiervoor onder 8. weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis volgt dat de vraag of sprake is van een commerciële huurprijs afhankelijk is van de feitelijke situatie. Verweerder moet toetsen of de huurprijs van de door de huurder bewoonde ruimte marktconform is en in verhouding staat tot de geleverde prestaties. Bij die beoordeling is onder andere van belang wat de lokale gebruikelijke huurprijzen zijn in verhouding tot wat wordt geboden. Daarbij valt onder andere te denken aan de omvang van de verhuurde ruimte en de staat waarin deze ruimte verkeert. Verweerder heeft ter zitting onvoldoende kunnen toelichten dat aan deze toets reeds is voldaan bij het hanteren van een ondergrens van de basishuur als bedoeld in artikel 16 van de Wet op de huurtoeslag. Zonder individueel onderzoek, dat hier niet heeft plaatsgevonden, valt niet in te zien dat een lagere dan de in de Wet op de huurtoeslag genoemde basishuur geen commerciële huurprijs kan zijn. Dit volgt ook niet uit de Wet op de huurtoeslag, welke wet in voormeld artikel 16 slechts bepaald dat een lager dan de basishuur overeengekomen huurbedrag voor rekening van de huurder blijft.
11. Gelet op wat onder 10. is overwogen, heeft verweerder in de bestreden besluitvorming onvoldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een commerciële huurprijs.
12. Het beroep is gegrond en verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor reis- en verblijfkosten vast op € 3,-, zijnde de kosten van openbaar vervoer 2e klas, gelet op het door eiser ter zitting overgelegde Formulier proceskosten en berekend vanaf het door eiser opgegeven adres op basis van de website www.9292.nl.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het de motivering betreft;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.