Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 augustus 2016
- de brief van 21 september 2016 van mr. Derks met producties 7-10
- het proces-verbaal van comparitie van 7 oktober 2016
- de brief van 22 oktober 2016 van mr. Derks met enkele opmerkingen over het proces-verbaal van comparitie.
2.De feiten
f145.000,--. Daarnaast werd aan erflater machtiging verleend om de netto-verkoopopbrengst uit die verkoop van [gedaagden] te lenen tegen een rente van 10% per jaar, onder zekerheid van een recht van tweede hypotheek op het woonhuis van erflater te [woonplaats] en onder de voorwaarde dat de vordering opeisbaar werd bij het bereiken van de meerderjarige leeftijd van [gedaagden]
f79.010,18 aan [gedaagden] verschuldigd
“wegens op heden ter leen ontvangen schulden”, waarbij het bedrag opeisbaar was
“op de dag waarop de oudste van beide genoemde schuldeisers”( [gedaagden] )
“de meerderjarige leeftijd zal bereiken” en erflater een enkelvoudige rente verschuldigd was van tien procent per jaar.
f10.000,-- per jaar voor ieder.
f80.000,-- aan [eiseres] c.s. deze schuld voldaan. [achternaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] hebben in 2006 [eiseres] gedagvaard voor de rechtbank Utrecht en daarin gevorderd [eiseres] te veroordelen het geleende bedrag vermeerderd met rente aan hen te betalen, dan wel voor recht te verklaren dat deze vordering van [gedaagden] op de nalatenschap van erflater bestaat.
f79.010,18, vermeerderd met de overeengekomen rente van 10% per jaar vanaf 1 oktober 1980, waarbij geldt dat geen rente op rente verschuldigd is. De rechtbank heeft daartoe, kort gezegd, het volgende overwogen. Erflater heeft gedurende de studietijd van [gedaagden] maandelijks bedragen aan hen overgemaakt onder de vermelding
“toelage”. Deze maandelijkse betalingen alsmede overgemaakte bedragen voor collegegeld en studieboeken, zijn destijds gedaan ten titel van kosten van levensonderhoud en studie. Hieraan doet niet af dat erflater [gedaagden] jaarlijks kwitanties heeft laten ondertekenen (als voorwaarde voor het verkrijgen van een volgende betaling), waarop stond
“uitbetaling wettelijke erfdeel [B] ”. Erflater kan niet eenzijdig de titel voor het verrichten van de betalingen wijzigen. [gedaagden] zijn zich destijds ook niet bewust geweest van en hebben niet ingestemd met de door erflater bedoelde strekking en gevolgen van de ondertekening van de kwitanties. Bovendien had erflater niet de verplichting tot uitbetaling van het wettelijk erfdeel, maar tot nakoming van de (onder regie van de kantonrechter) gesloten geldleningsovereenkomst tussen erflater en [gedaagden] (rov. 4.4). Het gevolg hiervan is dat de schuld van erflater aan [gedaagden] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst niet door of namens erflater is voldaan (rov. 4.6.). Verder is de rechtbank voorbijgegaan aan het beroep van [eiseres] op verjaring (rov. 4.7.):
3.Het geschil
4.De beoordeling
“volmacht tot royement”, productie 2 bij dagvaarding). [gedaagden] hebben in augustus 1988 in het kader van de verkoop van de toenmalige woning van erflater in [woonplaats] afstand gedaan van hun recht van hypotheek en hebben de notaris gemachtigd om die hypotheek door te halen. Volgens [eiseres] blijkt hieruit dat [gedaagden] in ieder geval in augustus 1988 op de hoogte waren van de hypothecaire geldlening die tussen erflater en [gedaagden] bestond, terwijl zij in de procedure zoals tussen partijen gevoerd in 2006/2007 hebben betoogd dat zij pas 16 jaar later met het bestaan van de hypothecaire geldlening bekend raakten na het overlijden van erflater in augustus 2004. [eiseres] stelt dat – toen verkoop van de woning van erflater in 1988 aan de orde was – erflater aan [gedaagden] medewerking zal hebben gevraagd om afstand te doen van hun hypotheekrecht en acht het aannemelijk dat ook de notaris [gedaagden] hebben voorgelicht, waarbij kan worden aangenomen dat [gedaagden] ook een kopie hebben gehad van de hypotheekakte. Volgens [eiseres] is het aannemelijk dat [gedaagden] destijds reeds hun vordering uit geldlening via de notaris voldaan hebben gekregen uit de verkoopopbrengst van de woning. [eiseres] acht het niet geloofwaardig dat [gedaagden] destijds wel afstand zouden hebben gedaan van hun hypotheekrecht, maar geen aflossing van hun vordering zouden hebben ontvangen omdat in dat geval de betrokken notaris, gelet ook op zijn
Belehrungspflicht, [gedaagden] uitdrukkelijk zal hebben voorgelicht over het opgeven van hun positie als ‘verzekerd’ schuldeiser (met hypotheekrecht) naar een positie als ‘onverzekerd’ schuldeiser (zonder hypotheekrecht). Niet in te zien valt waarom [achternaam van gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] in geval van niet-aflossing van de schuld geen nieuw hypotheekrecht hebben verkregen op de in 1988 door erflater aangekochte woning in [woonplaats] . In ieder geval staat vast dat [gedaagden] vanaf 1988 de
“volmacht tot royement”hebben achtergehouden, hetgeen ook zonder dat het een bedrieglijk karakter heeft, voldoende is voor een geslaagd beroep op artikel 382 sub c Rv, aldus [eiseres] .
“het bestaan en in het bijzonder de voorwaarden van de geldleningsovereenkomst”. Volgens de stellingen van [gedaagden] in die procedure ontstond deze bekendheid nadat zij na het overlijden van erflater een aantal van zijn bescheiden hadden gekregen van [eiseres] , waaronder een afschrift van de hypotheekakte van 27 juni 1980 met daarin de nadere voorwaarden van deze geldlening (zie rov. 3.2. en 4.7. van voornoemd vonnis). Deze kwestie – wanneer zijn [gedaagden] bekend geworden met de vordering en de daaraan verbonden voorwaarden? – is ook in de processtukken van de tussen partijen eerder gevoerde procedure van 2006/2007 al aan de orde gekomen. Dit blijkt uit het door [gedaagden] overgelegde processtuk uit die eerdere procedure (zie onder nr. 5 van de antwoordakte van 13 december 2006 van [eiseres] , zoals door [gedaagden] overgelegd in de onderhavige procedure als productie 3 bij conclusie van antwoord).
“weer in een huis [zat]”, te weten de door erflater in 1988 aangekochte woning te [woonplaats] , waarbij [gedaagden] niet opnieuw een hypotheekrecht hebben verkregen op laatstgenoemde woning;
“volmacht tot royement”van augustus 1988 en de overige op deze hypotheek betrekking hebbende bescheiden, aldus [eiseres] .
- vast recht: € 288,00
- advocaatkosten € 904,00 (tarief II, 2 punten, € 452,00 per punt)