Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
[gedaagde 3],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 22 juni 2016
- de antwoordconclusie na comparitie van [eiseres]
- de antwoordconclusie na comparitie van [gedaagde 1]
- de antwoordconclusie na comparitie van [gedaagden c.s.]
2.De feiten
“ab intestato”is overleden
“nalatende haar overlevende echtgenoot en haar twee kinderen, zodat haar nalatenschap toekomt aan haar overlevende echtgenote voor het vruchtgebruik en aan haar kinderen ieder de helft in blote eigendom”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
huwelijksvermogensrecht. De overige vorderingen (XII-XVI) zien alle op de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] Dit betreft dus de verwijzingscategorie
erfrecht.
boeken, gedenkpenningen, werktuigen voor wetenschappen, kunsten en ambachten, lijflinnen, paarden, rijtuigen, wapens, granen, wijnen, hooi en andere waren; het bevat ook niet wat het voorwerp van een handel uitmaakt. Uit artikel 533 Belgisch BW blijkt niet dat schilderijen en kunstvoorwerpen van het begrip inboedel zijn uitgezonderd.
juridischezin enkel de vernietiging vorderen van de in 2002 overeengekomen verdeling van de huwelijksgemeenschap [erflater] en [A] en de nalatenschap van [A] , maar dit laat onverlet (zoals ook wel blijkt uit de hiervoor geciteerde passages uit de processtukken van [gedaagden c.s.] ) dat zij zich hiermee tevens
feitelijkwel degelijk verzetten tegen de uitvoering van de tussen [erflater] . en [eiseres] overeengekomen inbreng- en verblijvingsbeding ten aanzien van de woning en inboedel. Uit de laatste geciteerde passages uit de processtukken van [gedaagden c.s.] blijkt duidelijk dat [gedaagden c.s.] met de vernietiging van de verdeling van 2002 tevens beogen te komen tot het opnieuw samenstellen van de nalatenschap van [erflater] Daarbij wensen [gedaagden c.s.] vanwege de door hen gevorderde vernietiging van de eerdere verdeling uit 2002 het uitsluitende eigendomsrecht van [eiseres] op de woning zoals dat voortvloeit uit het latere inbreng- en verblijvingsbeding (vooralsnog) niet te erkennen. Nu het door [erflater] ten gunste van [eiseres] in het huwelijkscontract opgenomen inbreng- en verblijvingsbeding ten aanzien van de woning en inboedel in feite mede zijn grondslag vindt in hetgeen [erflater] en [gedaagden c.s.] in 2002 zijn overeengekomen ten aanzien van de verdeling, kan het inroepen van de vernietigbaarheid van laatstgenoemde verdeling bezwaarlijk anders worden opgevat dan als het tevens niet respecteren van dit voornoemd inbreng- en verblijvingsbeding.