Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2016 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
[derde-partij], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. E.S. de Jong.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 juni 2014, waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 1 juni 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht. Het bestreden besluit van 28 mei 2015 verklaarde het bezwaar ongegrond, maar wijzigde de motivering. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de wijziging in de motivering niet leidde tot herroeping van het primaire besluit. De rechtbank oordeelde dat de wijziging in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet betekende dat de rechtsgevolgen van het besluit waren gewijzigd. De eiser had aangevoerd dat de gewijzigde motivering gevolgen had voor zijn rechtspositie, maar de rechtbank was van mening dat er geen sprake was van herroeping in de zin van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.