ECLI:NL:RBMNE:2016:846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
UTR 15/3487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over WIA-uitkering en wijziging arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 16 juni 2014, waarin hem werd meegedeeld dat hij vanaf 1 juni 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij niet arbeidsongeschikt werd geacht. Het bestreden besluit van 28 mei 2015 verklaarde het bezwaar ongegrond, maar wijzigde de motivering. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de wijziging in de motivering niet leidde tot herroeping van het primaire besluit. De rechtbank oordeelde dat de wijziging in de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet betekende dat de rechtsgevolgen van het besluit waren gewijzigd. De eiser had aangevoerd dat de gewijzigde motivering gevolgen had voor zijn rechtspositie, maar de rechtbank was van mening dat er geen sprake was van herroeping in de zin van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.J.M. Sapuletej-Kuijpers),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. A.J.M. Kuppens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [vestigingsplaats] , gemachtigde: mr. E.S. de Jong.

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij vanaf 1 juni 2014 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat eiser niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
Bij besluit van 28 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2015. Eiser is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 1 juni 2014 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat eiser niet arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder wijziging van de motivering. De wijziging houdt in dat wel sprake is van ziekte of gebrek maar na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek wordt eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht waardoor geen recht op een WIA-uitkering ontstaat.
2. Eiser heeft in beroep uitsluitend aangevoerd dat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard en dat ten onrechte is geweigerd de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Eiser stelt dat bij het bestreden besluit de rechtsgevolgen zijn gewijzigd. Gelet op de gewijzigde motivering kan een eventuele nieuwe werkgever die eiser in dienst neemt binnen vijf jaar na 1 juni 2014 in aanmerking komen voor premiekorting. Daarnaast kan eiser aanspraak maken op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) als hij in de eerste vijf jaar van een nieuwe dienstbetrekking wegens ziekte uitvalt.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van het herroepen van zijn besluit, als bedoeld in artikel 7:15 tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In onderhavige zaak heeft het bezwaar geleid tot een verbetering van de motivering, maar niet tot herroeping van het primaire besluit. De weigering om eiser in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering blijft immers gehandhaafd. Dat in de toekomst mogelijk een beroep gedaan kan worden op de zogenoemde no-risk polis in het kader van de ZW, dus andere wetgeving, doet aan het vorenstaande niet af.
4. In artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. Onder verwijzing naar de uitspraak 23 augustus 2006 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2006:AY8044, overweegt de rechtbank dat slechts sprake is van ‘herroepen’ in de zin van artikel 7:15, tweede lid van de Awb, indien het primaire besluit wordt gewijzigd wat betreft het daarbij beoogde of geweigerde rechtsgevolg.
6. In het onderhavige geval heeft verweerder bij het primaire besluit geweigerd het door eiser gewenste rechtsgevolg, toekenning van een WIA-uitkering, in het leven te roepen. In bezwaar heeft verweerder de daarvoor gegeven motivering vervangen door een andere, maar het bestreden besluit strekt nog altijd tot weigering van de gevraagde WIA-uitkering. Het verschil tussen het primaire besluit en het bestreden besluit betreft een wijziging binnen de klasse ‘minder dan 35% arbeidsongeschikt’. Dit is een andere situatie dan in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:4471). Van een relevante - directe of indirecte - wijziging in de rechtspositie van eiser ten opzichte van verweerder is hier geen sprake. De rechtbank is met verweerder dan ook van oordeel dat niet kan worden gesproken van een herroepen als bedoeld in artikel 7:15 tweede lid, van de Awb. Voor toekenning van proceskosten in bezwaar aan eiser bestond dan ook geen aanleiding.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.