1.2Het perceel Industrieweg 30 heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Bedrijventerrein Mijdrecht en Vinkeveen’ (het bestemmingsplan) de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Tuin’ en ‘Water’.
2. Met het besluit van 5 januari 2016 heeft verweerder de gevraagde vergunning geweigerd. Verweerder is niet bereid om, zoals verzocht, op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2ᵒ, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, elfde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan te vergunnen. In het besluit is toegelicht dat het plan niet past in de ruimtelijke visie en het detailhandelsbeleid dat is verwoord in de Structuurvisie De Ronde Venen 2030 (de structuurvisie) en de Nota Detailhandelsstructuur De Ronde Venen 2020 ‘De kracht van kernen’ (de nota detailhandelsstructuur).
De locatie aan de Industrieweg 30 sluit aan op de zone die in de nota detailhandelsstructuur is aangewezen voor volumineuze detailhandel. Zowel in de structuurvisie als in de nota detailhandelsstructuur is bepaald dat er geen brancheverbreding voor winkelaanbod op het bedrijventerrein komt. De Aldi is een supermarkt en valt niet onder de categorie volumineuze detailhandel. Het toestaan van de Aldi op deze locatie zou leiden tot ongewenste precedentwerking.
Daarnaast is toegelicht dat de Industrieweg een belangrijke ontsluitingsweg is voor het bedrijventerrein Mijdrecht en Mijdrecht als geheel. Een Aldi aan de Industrieweg zou leiden tot een forse toename van de verkeersintensiteit en daardoor een verminderde doorstroming op de Industrieweg.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 5 januari 2016 gehandhaafd. In het verweerschrift heeft verweerder nader toegelicht dat hij zich op het standpunt stelt dat het project, vanwege de strijdigheid met het bestemmingsplan en het gemeentelijk beleid, ook zonder de verkeerskundige bezwaren in strijd is met een goede ruimtelijk ordening.
3. Eiseres betoogt dat de door verweerder in het kader van een goede ruimtelijke ordening te verrichten belangenafweging ten onrechte niet in haar voordeel is uitgevallen. Zij stelt in dit verband in de eerste plaats dat een vestiging van de Aldi aan de Industrieweg wel aansluit bij de ter plaatse gewenste bedrijvigheid. Volgens eiseres volgt uit de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat zij, als enige harddiscountsupermarkt in Nederland, moet worden onderscheiden van alle andere supermarkten in Nederland, omdat zij een groter verzorgingsgebied heeft en daardoor een relatief grotere parkeerbehoefte. In ruimtelijk opzicht sluiten de locatie-eisen en verkeersbewegingen van een Aldi dus beter aan bij die van volumineuze detailhandel dan bij die van supermarkten.
4. Verweerder heeft toegelicht dat het feit dat Aldi een harddiscountsupermarkt is niet betekent dat de te realiseren vestiging valt onder volumineuze detailhandel. De goederen die Aldi verkoopt zijn geen goederen die naar aard of omvang een groot oppervlakte behoeven voor uitstalling. In de uitspraak van de ABRvS van 26 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:6) is overwogen dat uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel geen onderscheid kan worden gemaakt tussen discountsupermarkten en ander supermarkten, zoals fullservice supermarkten. 5. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 2ᵒ, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur (artikel 4 van bijlage II bij het Bor) aangewezen gevallen.
In de structuurvisie, die op grond van artikel 2.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) door de gemeenteraad is vastgesteld, is in paragraaf 4.2.2.3 het volgende opgenomen:
‘Volumineuze detailhandel (zie definitie hoofdstuk 8) die vanwege de aard en omvang van de goederen geen plek kan hebben in de reguliere winkelgebieden is toegelaten binnen de aangewezen zone op het bedrijventerrein Mijdrecht. Brancheverbreding binnen deze zone wordt niet mogelijk gemaakt. Zo blijven supermarkten en recreatieve detailhandel uitgesloten.’
In hoofdstuk 8 van de structuurvisie is volumineuze detailhandel gedefinieerd als:
‘Autodealers, tuincentra, doe-het-zelfwinkels, sanitairspecialisten en meubelverkoop zijn voorbeelden van volumineuze detailhandel.’
In de nota detailhandelsstructuur, die op 30 mei 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld, is het gebied Industrieweg Mijdrecht aangewezen ten behoeve van clustering volumineuze detailhandel. Op pagina 13 van de nota detailhandstructuur is toegelicht dat het perifere detailhandelsbeleid, dat is vertaald in het bestemmingsplan, mogelijkheden biedt voor dergelijke vormen van detailhandel aan de Industrieweg en de Veenweg. Uitgangspunt is onder meer dat brancheverbreding niet mogelijk wordt gemaakt. Zo blijven supermarkten en recreatieve detailhandel uitgesloten.
Op grond van artikel 1.1, onder ff, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan wordt onder volumineuze detailhandel verstaan:
‘detailhandelsbedrijven die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals detailhandel in auto’s, caravans, boten, keukens, sanitair, bouwmaterialen, tuinartikelen en woninginrichting’
6. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat verweerder het bedrijventerrein Mijdrecht zowel in zijn ruimtelijke beleid als in zijn detailhandelsbeleid heeft aangewezen als bedoeld voor (alleen) volumineuze detailhandel. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder terecht dat de te realiseren vestiging van de Aldi niet kan worden aangemerkt als volumineuze detailhandel. De goederen die Aldi verkoopt zijn namelijk geen goederen die naar aard en omvang een groot oppervlakte behoeven. Dat een Aldi, naar eiseres stelt, een groter verzorgingsgebied heeft dan andere supermarkten, heeft voor verweerder geen aanleiding hoeven zijn om een vestiging van de Aldi in het kader van de toepassing van zijn beleid gelijk te stellen met volumineuze detailhandel. Zowel in de structuurvisie als in de nota detailhandelsstructuur is namelijk juist expliciet bepaald dat het de bedoeling is om supermarkten in dit gebied niet toe te staan. Dat Aldi binnen de branche van supermarkten als een speciaal soort supermarkt kan worden beschouwd, betekent, nog daargelaten de juistheid van die stelling, niet dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om af te wijken van zijn beleid.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de strijdigheid van het project met het bestemmingsplan en het gemeentelijk beleid dat is verwoord in structuurvisie en de nota detailhandelsstructuur, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder in hetgeen eiseres heeft aangevoerd en de door verweerder in dit kader te verrichten belangenafweging, aanleiding had moeten zien om de vergunning, ondanks de strijdigheid met zijn beleid, toch te verlenen.
8. Eiseres betoogt dat zij in overleg met de gemeente tot de locatiekeuze is gekomen. Het is, gelet op deze positieve grondhouding van de gemeente, onbegrijpelijk en onzorgvuldig dat de vergunning nu wordt geweigerd.
9. Verweerder ontkent dat sprake is geweest van een positieve grondhouding. Eiseres heeft, zelfs nadat in een gesprek op 27 augustus 2015 namens verweerder is aangegeven dat een vestiging van de Aldi op de Industrieweg niet wenselijk is, geheel op eigen initiatief een aanvraag ingediend.
10. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit een positieve grondhouding van de gemeente blijkt, zij hebben dit enkel gesteld en niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. De rechtbank ziet in de stelling van eiseres dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de vergunning niet heeft kunnen weigeren.
11. Eiseres heeft verder betoogd dat een uitbreiding van de vestiging op de huidige locatie in winkelcentrum ‘Adelhof’ niet mogelijk is en dat de verhuurder haar geen zekerheid biedt over het voortbestaan van de huurovereenkomst.
12. Verweerder heeft een brief overgelegd van de brief van de verhuurder van 18 april 2016. In deze brief is toegelicht dat er op dit moment geen sprake van is dat Aldi het pand op de huidige locatie moet verlaten en dat zij een huurcontract heeft voor onbepaalde tijd.
13. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft gesteld geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van bijzonder omstandigheden die maken dat verweerder zich, gelet op de belangen van eiseres, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunning wegens strijd met een goede ruimtelijke ordening wordt geweigerd. Met de overgelegde stukken is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres de huidige locatie op korte termijn moet verlaten. Eiseres heeft duidelijk gemaakt waarom de locatie aan de Industrieweg beter voldoet aan de eisen die zij gelet op haar bedrijfsvoering aan een locatie stelt. Dit betekent echter niet dat verweerder gehouden is om de vergunning in afwijking van zijn expliciet vastgestelde beleid te verlenen. Verweerder heeft bij zijn belangenafweging ook mogen betrekken dat hij het toestaan van niet-volumineuze detailhandel op de Industrieweg niet wenselijk acht vanwege de precedentwerking die daarvan uitgaat. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat van precedentwerking geen sprake is omdat het hier gaat om een specifieke situatie, namelijk een tijdelijke vergunning voor harddiscountsupermarkt. Het valt ook in dit kader niet in te zien waarom verweerder eiseres anders zou mogen en moeten behandelen dan een gewone supermarkt.
13. De rechtbank komt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet toe aan een bespreking van het betoog van eiseres dat verweerder aan het bestreden besluit ten onrechte ook ten grondslag heeft gelegd dat een vestiging van de Aldi aan de Industrieweg stuit op verkeerskundige bezwaren. Zij overweegt daartoe dat verweerder zich reeds vanwege de hiervoor besproken strijdigheid met het beleid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlening van de vergunning is strijd is met een goede ruimtelijke ordening . De vraag of het project ook stuit op verkeerskundige bezwaren kan daarom onbesproken blijven.
13. Eiseres heeft verder gesteld dat de weigering van de vergunning in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Aan Fit-inn Sport & Bodycentrum is namelijk wel een omgevingsvergunning voor tijdelijk gebruik van een pand op het bedrijventerrein verleend. Dit is, net als de door eiseres gevraagde tijdelijke supermarkt, een activiteit die in principe niet op een bedrijventerrein past.
13. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft toegelicht dat het gemeentelijk beleid, anders dan bij supermarkten, niet voorschrijft dat zogeheten ‘leisure’-activiteiten, waaronder een sportschool valt, op het bedrijventerrein zijn uitgesloten. Hij heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat van een gelijk geval dan wel een vergelijkbaar geval in dit geval geen sprake is.
13. Hetgeen door eiseres in beroep is aangevoerd, leidt niet tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op: