ECLI:NL:RBMNE:2017:1396

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
UTR 17/468 en UTR 17/469
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor vervanging lichtmasten bij tennisvereniging

In deze zaak hebben eisers, bewoners van Hilversum, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, die op 16 juli 2015 een omgevingsvergunning heeft verleend aan de Hilversumse Lawn-Tennis Club Gooiland voor het verplaatsen en vervangen van vier lichtmasten op hun tennisbanen. De eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, maar hun bezwaar is op 28 december 2016 ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 2 maart 2017 de zaak behandeld. De rechtbank oordeelt dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning voldoet aan het bestemmingsplan en dat er geen andere weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning een onjuist adres vermeldde, maar oordeelt dat dit geen nadelige gevolgen heeft gehad voor de eisers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vergunninghouder niet in strijd met de zorgplicht van het Activiteitenbesluit heeft gehandeld. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken op 16 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 17/468 en UTR 17/469
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 maart 2017 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[A] en [B] , te Hilversum, eisers
(gemachtigde: ing. M.G.M. van Schaik),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: R.W. van Maanen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Hilversumse Lawn-Tennis Club Gooiland,te Hilversum (vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het verplaatsen en vervangen van vier lichtmasten op het adres Oostereind 96 te Hilversum.
Bij besluit van 28 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer UTR 17/469. Eisers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze zaak is geregistreerd onder zaaknummer
UTR 17/468.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder zijn verschenen [C] (voorzitter) en
[D] (bestuurslid materialen).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek in deze zaak niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
3. De voorzieningenrechter gaat voor haar beoordeling uit van de volgende feiten. Vergunninghouder is gevestigd op het adres Oostereind 96 te Hilversum en heeft een kantoor aan de Soestdijkerstraatweg 39 te Hilversum. Eisers zijn woonachtig op de adressen [adres] en [adres] te Hilversum. De percelen van eisers grenzen aan de achterzijde rechtstreeks aan tennisbanen 1 en 2 van vergunninghouder. Vergunninghouder heeft op 25 juni 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend voor het verplaatsen en vervangen van vier bestaande lichtmasten op tennisbanen 1 en 2. Deze aanvraag is op 2 juli 2015 door verweerder gepubliceerd in de Gooi en Eembode onder vermelding van het adres Soestdijkerstraatweg 39 te Hilversum. Vervolgens heeft verweerder het onder ‘Procesverloop’ beschreven besluit genomen.
4. Eisers betogen dat in de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning door verweerder een onjuist adres is vermeld en dat zij daardoor in hun belangen zijn geschaad.
Volgens eisers heeft de verkeerde publicatie hen belet om de aanvraag in te zien en tegen de aanvraag tijdig zienswijzen in te dienen. Eisers stellen zich op het standpunt dat dit tot vernietiging van het bestreden besluit dient te leiden.
5. Op grond van artikel 3.8 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geeft het bevoegd gezag bij toepassing van titel 4.1 van de Awb tevens onverwijld kennis van de aanvraag om een omgevingsvergunning in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. Het vermeldt daarbij de in artikel 3.1, tweede lid, van de Wabo bedoelde datum waarop de aanvraag is ontvangen.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de aanvraag om omgevingsvergunning op 2 juli 2015 heeft gepubliceerd en daarbij een onjuist adres heeft vermeld. Het door verweerder in de publicatie vermelde adres, Soestdijkerstraatweg 39, betreft namelijk het kantooradres van vergunninghouder en niet het adres waarop de aanvraag om omgevingsvergunning betrekking heeft. Deze foutieve publicatie van de aanvraag verdraagt zich niet met artikel 3.8 van de Wabo. De voorzieningenrechter ziet echter aanleiding om de schending van artikel 3.8 van de Wabo met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, te passeren. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt. De verlening van de omgevingsvergunning is voorbereid met de reguliere voorbereidingsprocedure zodat de publicatie van de aanvraag om de omgevingsvergunning nog geen rechtsgevolg tot stand brengt. Immers, eerst na publicatie van de verleende omgevingsvergunning staat voor eisers de mogelijkheid open om formeel bezwaar in te dienen bij verweerder. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder bij de publicatie van de verleende omgevingsvergunning wel het juiste adres, te weten Oostereind 96, heeft vermeld. Verweerder heeft daarbij tevens een rectificatie geplaatst van de publicatie van de aanvraag om omgevingsvergunning. Eisers hebben vervolgens tijdig bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat eisers door de foutieve publicatie niet zijn benadeeld. De voorzieningenrechter vindt steun voor dat oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2838. Deze grond van eisers leidt dan ook niet tot vernietiging van het bestreden besluit.
7. Eisers hebben vervolgens ter zitting de beroepsgrond dat vergunninghouder zelf een vergunningplichtige inrichting is, zodat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wabo, ingetrokken. De voorzieningenrechter gaat dan ook niet over tot beoordeling van deze beroepsgrond van eisers.
8. Eisers voeren verder aan dat verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning ten onrechte niet heeft getoetst aan de algemene zorgplicht op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) en dat verweerder vergunninghouder ten onrechte niet op deze zorgplicht heeft gewezen. Aan deze beroepsgrond ligt ten grondslag dat eisers stellen ernstige hinder te ondervinden van de directe inkijk in de lichtmasten vanuit hun tuin en woning.
9. Verweerder heeft de omgevingsvergunning voor het verplaatsen en vervangen van vier bestaande lichtmasten verleend. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de aanvraag niet in strijd is met het geldende bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand en dat de aanvraag geen strijd oplevert met de bouwverordening en het bouwbesluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er, gelet op het voorgaande, geen sprake is van enige weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, zodat hij gehouden is om de omgevingsvergunning te verlenen.
10. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
In artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is bepaald in welke gevallen de omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo wordt geweigerd. Dit is het geval indien zich één of meer van de in artikel 2.10 van de Wabo genoemde weigeringsgronden voordoet. Dit is, onder meer, het geval indien het bouwplan in strijd is met de Bouwverordening, het Bouwbesluit, het bestemmingsplan of met redelijke eisen van welstand. Doet zich geen van de genoemde weigeringsgronden voor, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat in een geval als het onderhavige – waar alleen een vergunning is aangevraagd voor de activiteit bouwen – artikel 2.10 van de Wabo het voor verweerder toepasselijke toetsingskader betreft. De omgevingsvergunning mag slechts geweigerd worden, indien sprake is van één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden. Verweerder heeft geconstateerd dat de aanvraag om de omgevingsvergunning geen strijd oplevert met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo. Eisers hebben ook niet gesteld dat van een in artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo genoemde weigeringsgrond sprake is. Gelet op het voorgaande volgt de voorzieningenrechter het standpunt van verweerder dat hij gehouden was om de omgevingsvergunning te verlenen. Verder laat artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo verweerder bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning geen ruimte om te toetsen aan andere omstandigheden en belangen. De vraag of de lichtmasten voldoen aan de voorwaarden uit het Activiteitenbesluit en of hieromtrent maatwerkvoorschriften kunnen worden opgelegd, heeft verweerder dan ook terecht buiten de beoordeling van de aanvraag gelaten. De voorzieningenrechter wijst er op dat deze vragen alleen een rol kunnen spelen in een lopend of nog te starten handhavingsverzoek door eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op het voorgaande leiden de door eisers aangevoerde gronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit. Het beroep is dan ook ongegrond.
13. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
14. Nu het beroep ongegrond is en de verzochte voorziening wordt afgewezen bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.A. Braeken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening geen rechtsmiddel open.