ECLI:NL:RBMNE:2017:150

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 januari 2017
Publicatiedatum
16 januari 2017
Zaaknummer
16.627 F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen faillietverklaring van DE STEIGERHAL B.V. en beoordeling van betalingsverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een faillietverklaring van DE STEIGERHAL B.V. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond. De zaak betreft een faillissementsvonnis dat op 29 november 2016 was uitgesproken, waarbij DE STEIGERHAL B.V. in staat van faillissement was verklaard. De opposant, vertegenwoordigd door advocaat mr. W. van der Kolk, kwam in verzet tegen dit vonnis, stellende dat zij aan haar betalingsverplichtingen had voldaan.

Het procesverloop begon met een verzoekschrift dat op 13 december 2016 ter griffie was ingekomen. Tijdens de openbare zitting op 6 januari 2017 waren zowel de opposant als de geopposeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Klompé, aanwezig. De curator, mr. D. Steffens, heeft schriftelijk advies uitgebracht maar was niet ter zitting aanwezig. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat de opposant, ondanks haar stelling dat zij betalingen had verricht ter hoogte van € 48.900,00, niet aan haar betalingsverplichtingen had voldaan. De rechtbank concludeerde dat de betalingsverplichtingen van de opposant aanzienlijk hoger waren dan het door haar gestelde bedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geopposeerde voldoende bewijs had geleverd van de vordering, en dat de opposant niet had aangetoond dat zij niet in betalingsproblemen verkeerde. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

afdeling Civiel recht
locatie Lelystad
faillissementsnr.: 16.627 F

vonnis op verzet tot faillietverklaring

DE STEIGERHAL B.V.,

gevestigd te Almere
opposant,
advocaat: mr. W. van der Kolk te Zwolle,
strekkende tot vernietiging van het, op verzoek van

[geopposeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geopposeerde,
advocaat mr. J.C. Klompé te Loosdrecht,
door deze rechtbank te Lelystad op 29 november 2016 tegen opposant uitgesproken faillissementsvonnis.

Het procesverloop

Het verzoekschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 6 januari 2017.
Ter zitting is namens opposante de heer [A] , middellijk bestuurder, verschenen. Verder is geopposeerde verschenen bijgestaan door mr. J.C. Klompé. Voorts is verschenen de heer [B] namens de belastingdienst.
De curator, mr D. Steffens, heeft op 3 januari 2017 schriftelijk advies uitgebracht en daarbij aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen.

Motivering

Opposante is bij vonnis van deze rechtbank – bij verstek – van 29 november 2016 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van (thans) mr. A.M. Koene tot rechter-commissaris en met aanstelling van mr. D. Steffens tot curator.
Bij op 13 december 2016 ter griffie ingekomen verzoekschrift is opposante in verzet gekomen tegen het vonnis tot faillietverklaring van 29 november 2016. Het verzoekschrift is tijdig ingediend: Opposante is derhalve ontvankelijk in haar verzoek.
Geopposeerde heeft het faillissement van opposante verzocht voor een vordering van
€ 44.723,85 (per 23 september 2016) en betreft het saldo van een veroordelend (ontruimings)vonnis van 22 maart 2016, de nadien verschuldigd geworden maandelijkse huurtermijnen, rente en kosten, zulks verminderd met de door opposante gedane betalingen tot 10 augustus 2016. Ter zitting heeft geopposeerde verklaard dat opposante betalingen heeft verricht tot een bedrag van € 35.500,00, welke betalingen in voormeld bedrag zijn verdisconteerd. Nadien zijn geen betalingen van opposante ontvangen.
Opposante stelt betalingen te hebben verricht tot een bedrag van € 48.900,00, waarmee zij heeft voldaan aan de veroordeling conform het vonnis van 22 maart 2016. Voor het overige stelt opposante de optelling van geopposeerde die heeft geleid tot de faillissementsaanvraag niet te begrijpen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Bij vonnis in kort geding van 22 maart 2016 is opposante veroordeeld tot betaling van
€ 41.054,71 te vermeerderen met rente en (proces)kosten. Op 24 maart 2016 hebben partijen een overeenkomst getekend, waarin zij afspraken hebben gemaakt over betaling van voormeld bedrag, voortzetting van de huurovereenkomst en betaling van de maandelijkse huurpenningen. Eind mei 2016 zijn in verband met de teruglopende omzet door de verbouwing in het gehuurde de betalingsafspraken (tijdelijk) aangepast.
Opposante stelt dat zij met de betaling van € 48.900,00 alle betalingsafspraken is nagekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling niet juist zijn. In maart 2016 bedroeg de schuld € 41.054,71 en ingaande april 2016 is opposante maandelijks € 7.500,00 aan huur verschuldigd aan geopposeerde. Opposante had een aanmerkelijk hoger bedrag moeten voldoen dan de gestelde € 48.900,00 (welk bedrag volgens geopposeerde € 35.500,00 dient te zijn). Zelfs ook indien er rekening wordt gehouden met de door opposante gestelde huurkorting van twee maanden vanwege de verbouwing (hetgeen door geopposeerde is weersproken) dan zijn de gestelde betalingen onvoldoende ten opzichte van de daar tegenoverstaande betalingsverplichtingen. Van het vorderingsrecht van geopposeerde is hiermee summierlijk gebleken.
Voor het overige heeft opposant niets aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat opposant niet verkeerd in de toestand van te hebben opgehouden met betalen.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het verzet van opposante ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 januari 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.