ECLI:NL:RBMNE:2017:1550

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
UTR 16/4978
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening en de gehuwdennorm: recht op bijstand en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten inzake de bijstandsverlening. Eisers hebben op 2 maart 2016 een aanvraag ingediend voor bijstand naar de gehuwdennorm, met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2016. De rechtbank oordeelt dat eisers niet zijn afgehouden van het doen van een aanvraag om bijstand, en dat verweerder terecht geen bijstand met terugwerkende kracht heeft verleend. De rechtbank stelt vast dat eisers vóór het intrekkingsbesluit van de bijstand van eiseres een aanvraag hebben ingediend, en dat er geen toezeggingen zijn gedaan door verweerder tijdens het huisbezoek dat de bijstand zou worden omgezet naar de gehuwdennorm.

Daarnaast is het inkomen van eisers over de periode van 1 januari 2016 tot en met 28 februari 2016 onbekend, waardoor zij niet voldoen aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen of voor de laptop. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat verweerder eisers niet heeft gehoord in bezwaar, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand, omdat eisers in de beroepsfase voldoende gelegenheid hebben gehad om hun standpunt naar voren te brengen. De rechtbank bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 46,- aan eisers vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/4978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser en [eiseres] , eiseres, samen te noemen eisers, te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. L. Orie),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten, verweerder
(gemachtigde: M.H.M. van den Brink-Hilhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juni 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder aan eisers met ingang van
2 maart 2016 bijstand verleend naar de gehuwdennorm.
Bij besluit van 9 juni 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder de ten onrechte verstrekte bijstand aan eiseres over de maand januari 2016 ter hoogte van € 815,23 teruggevorderd.
Bij separaat besluit van 9 juni 2016 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand ‘Schoolgaande kinderen 2016-2017’ afgewezen.
Bij besluit van 11 juli 2016 (primair besluit 4) heeft verweerder bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening toegekend voor de aanschaf van een notebook.
Verweerder is door eisers op 14 oktober 2016 in gebreke gesteld.
Bij besluit van 25 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit 1 gegrond verklaard en de verleningsdatum van de bijstand bepaald op 29 februari 2016. De bezwaren tegen de primaire besluiten 2, 3 en 4 heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontving vanaf 16 juni 2011 bijstand naar de norm van een alleenstaande. Naar aanleiding van een anonieme tip dat eiseres samenwoont met eiser, heeft verweerder op 16 februari 2016 een onaangekondigd huisbezoek afgelegd waarbij eiser in de woning van eiseres is aangetroffen. Eisers hebben tijdens het huisbezoek verklaard dat zij vanaf 1 januari 2016 met elkaar samenwonen en deze verklaring op 29 februari 2016 herhaald. Tevens hebben eisers op 29 februari 2016 aangegeven gezamenlijk bijstand te wensen. Verder heeft eiser zowel tijdens het huisbezoek als op 29 februari 2016 verklaard klussen te hebben verricht voor bekenden, maar daar geen geld voor te hebben ontvangen.
2. Eisers hebben op 2 maart 2016 een aanvraag om bijstand naar de gehuwdennorm ingediend, met als gewenste ingangsdatum 1 januari 2016. Hierop heeft verweerder primair besluit 1 genomen.
3. Naar aanleiding van het huisbezoek en de verklaringen van eisers heeft verweerder bij besluit van 11 april 2016 de bijstand van eiseres per 28 mei 2016 beëindigd en vervolgens primair besluit 2 genomen.
4. Eisers hebben op 6 juni 2016 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de regeling ‘Schoolgaande kinderen 2016-2017’, waarop verweerder primair besluit 3 heeft genomen.
5. Op 27 juni 2016 hebben eisers bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de aanschaf van een notebook, waarop verweerder het primaire besluit 4 heeft genomen.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder:
- primair besluit 1 herroepen en de toekenningsdatum van bijstand gewijzigd in 29 februari 2016, zijnde de datum dat eisers voor het eerst hebben gemeld bijstand te wensen. Van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening vanaf 1 januari 2016 rechtvaardigen is geen sprake.
- primair besluit 2 gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat ten onrechte verleende bijstand in beginsel wordt teruggevorderd en er geen omstandigheden zijn om van terugvordering af te zien.
- primair besluit 3 gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat hij voor aanvragen om bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen het beleid hanteert dat ten tijde van de aanvraag sprake moet zijn van gedurende minimaal één jaar een inkomen op het niveau van maximaal 115% van de geldende bijstandsnorm. Nu de inkomenssituatie van eisers in de periode van 1 januari 2016 tot 29 februari 2016 onduidelijk is, voldoen eisers niet aan de beleidsvoorwaarde.
-primair besluit 4 gehandhaafd en daaraan ten grondslag gelegd dat hij voor aanvragen om bijzondere bijstand voor gebruiksgoederen het beleid hanteert dat hij bijzondere bijstand voor de helft om niet verleent, indien ten tijde van de aanvraag sprake is van twee jaar lang een inkomen op bijstandsniveau. Nu eisers’ inkomen over de periode van 1 januari 2016 tot en met 29 februari 2016 niet kan worden vastgesteld, voldoen eisers niet aan de beleidsvoorwaarde.
7. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte hun verzoek heeft afgewezen om de bijstand naar de gehuwdennorm per 1 januari 2016 toe te kennen. De beëindigingsbeschikking van eiseres’ bijstand is pas op 11 april 2016 genomen zodat eisers niet eerder in staat zijn geweest om een gezamenlijk een aanvraag om bijstand in te dienen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Volgens vaste rechtspraak wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als is gebleken dat een bestuursorgaan een belanghebbende heeft afgehouden van het doen van een bijstandsaanvraag of als een belanghebbende niet in staat is gebleken om eerder een aanvraag te kunnen doen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1619). Dat eisers in de veronderstelling verkeerden dat zij pas een aanvraag om bijstand naar de gehuwdennorm konden indienen nadat de bijstand van eiseres was beëindigd, is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid. Bovendien hebben eisers op 2 maart 2016 hun aanvraag ingediend terwijl het beëindigingsbesluit is genomen op 11 april 2016, zodat de stelling van eisers logischerwijs evenmin kan worden gevolgd. Nu ook niet is gebleken dat eisers zijn afgehouden van het doen van een bijstandsaanvraag, heeft verweerder aan de bijstandsverlening terecht geen terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 toegekend.
8. Verder hebben eisers aangevoerd dat tijdens het huisbezoek van 16 februari 2016 door de sociaal rechercheur is toegezegd dat de bijstand van eiseres naar de gehuwde norm zou worden omgezet en dat een nieuwe aanvraag dus niet nodig was. Bovendien hebben eisers al tijdens het huisbezoek gemeld dat zij bijstand wilden naar de gehuwdennorm. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. Uit de weergave van het huisbezoek zoals opgenomen in de “FC-rapportage controleonderzoek n.a.v. tip” blijkt niet van een toezegging van verweerder dat hij de bijstand van eiseres op eigen initiatief - en zonder een aanvraag of melding van eisers - zou omzetten naar bijstand naar de gehuwdennorm. Integendeel, uit de weergave van het huisbezoek blijkt dat eiseres op dat moment met de sociaal rechercheur heeft afgesproken dat zij nog door zou geven wat eisers zouden gaan doen en dat eiseres daarbij de mogelijkheden heeft geopperd van vertrek van eiser uit de woning of het opzeggen van bijstand. Eiseres heeft op 29 februari 2016 bovendien verklaard dat zij pas ná het huisbezoek de vervolgstappen met eiser heeft besproken en dat zij ook pas ná het huisbezoek hebben besloten om gezamenlijk bijstand aan te vragen. Ook heeft eiseres op 29 februari 2016 verklaard ‘(…) Wij gaan samen een uitkering aanvragen. (…)”. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag bijzondere bijstand ‘Schoolgaande Kinderen 2016-2017’ hebben eisers aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het inkomen van eisers over de periode van 1 januari 2016 tot
2 maart 2016 onbekend is. Eisers hebben over januari 2016 namelijk bijstand naar de norm van een alleenstaande ontvangen. In februari 2016 hebben eisers geen inkomsten gehad. Dit betekent dat het inkomen van eisers dus lager is dan 115% van de bijstandsnorm en eisers voldoen aan de beleidsvoorwaarde voor toekenning van bijzondere bijstand.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog. Vaststaat dat eisers per 1 januari 2016 samenwonen, dat eiseres’ bijstand per 1 januari 2016 is ingetrokken en dat eisers pas vanaf 29 februari 2016 bijstand naar de gehuwdennorm hebben ontvangen. Met betrekking tot de tussenliggende periode van 1 januari 2016 tot 29 februari 2016 is dus onbekend welke inkomsten eisers hebben gehad. Met betrekking tot het inkomen van eiser in de periode vóór 1 januari 2016 bestaat - gelet op de verklaring van eiser dat hij klussen voor vrienden en bekenden heeft verricht - ook onduidelijkheid. Hoewel eiser heeft gesteld dat dit onbetaalde klussen zijn geweest, heeft hij dit niet met objectiveerbare bewijsstukken aangetoond. Bovenstaande betekent dat niet kan worden vastgesteld of eisers ten tijde van de aanvraag voldeden aan de beleidsvoorwaarde van gedurende minimaal één jaar een inkomen op het niveau van maximaal 115% van de geldende bijstandsnorm zodat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
10. Nu het inkomen van eisers niet kan worden vastgesteld, wordt ook niet voldaan aan de beleidsvoorwaarde om de bijzondere bijstand voor de aanschaf van een notebook voor de helft om niet te verstrekken, te weten twee jaar lang een inkomen op bijstandsniveau. Verweerder heeft de bijzondere bijstand dus op juiste gronden geheel als lening verstrekt.
11. Eisers hebben ten slotte aangevoerd dat verweerder hen ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Ter zitting heeft verweerder hierover toegelicht dat hij van het horen heeft afgezien om alsnog binnen twee weken op de ingebrekestelling van 14 oktober 2016 te kunnen te beslissen en zo geen dwangsom wegens niet tijdig beslissen te verbeuren. Hiermee staat vast dat verweerder in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eisers niet heeft gehoord. De beroepsgrond slaagt.
12. Gelet op wat onder 11. is overwogen zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Awb zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, nu eisers in de beroepsfase voldoende in de gelegenheid zijn geweest hun standpunt naar voren te brengen en het bestreden besluit materieel gezien stand kan houden.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 46,- vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep en bezwaar vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting van de rechtbank, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit besluit vanwege strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het in beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 46,- vergoed;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Thijssen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.