Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [woonplaats] ,
[naam], te [woonplaats] .
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die woont op een perceel in Soest, had de voorzieningenrechter verzocht om de opgelegde lasten onder dwangsom op te heffen, op te schorten of te verminderen. Deze lasten waren opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, omdat verzoeker in strijd met de geldende bestemmingsplannen het perceel als woning en kantoorruimte gebruikte. Verweerder had geweigerd om de lasten op te heffen, omdat verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om aan de lasten te voldoen.
De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker voldoende tijd had gehad om de overtredingen te beëindigen en dat hij niet had aangetoond dat hij door overmacht niet in staat was om aan de lasten te voldoen. Verzoeker had weliswaar financiële problemen, maar deze waren niet voldoende om de lasten op te heffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder in redelijkheid had kunnen besluiten om geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot opschorting van de lasten. Het verzoek om voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen.
Daarnaast werd het verzoek van de derde-partij om een proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door verzoeker. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.