Overwegingen
Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat verweerder bij de verlening van de vergunning ten onrechte niet het geluid van het vee bij de aanvoer, gedurende het verblijf in de stallen en tijdens het slachten heeft betrokken. Hierdoor is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aan de in voorschriften 2.1 en 2.2 van de vergunning gestelde geluidvoorschriften kan en zal worden voldaan. In de tussenuitspraak is overwogen dat verweerder nieuw onderzoek dient te laten verrichten naar de geluidsbelasting door de inrichting, waarbij ook het geluid van het vee in aanmerking moet worden genomen.
Verweerder heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een verslag van [naam adviesbureau 2] overgelegd van een op 13 oktober 2016 verricht geluidsonderzoek.
Wat betreft het geluid bij de aanvoer van het vee is in het verslag toegelicht dat in het rapport van [naam adviesbureau 2] van 5 november 2014, dat ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, is uitgegaan van een bronvermogen van 100 dB(A) voor de aanvoer van vee met bijbehorende activiteiten. Dit bronvermogen zou op de in de bijlage bij het verslag aangegeven meetpositie modelmatig leiden tot een maximaal berekend geluidniveau van 66,8 dB(A). Het geluidsonderzoek is verricht tijdens de aanvoer van twee varkens. Bij het geluidsonderzoek is een maximaal geluidsniveau niveau gemeten dat 0,7 dB(A) lager is dan het modelmatig berekende geluidsniveau. Dit verschil is marginaal en valt binnen de meetonnauwkeurigheid. Dit leidt tot de conclusie dat het in rapport van 5 november 20014 gehanteerde bronvermogen niet te laag is.
Wat betreft het geluid gedurende het verblijf van het vee in de stallen is in het verslag van [naam adviesbureau 2] gesteld dat het geloei van koeien of het gegil van varkens tijdens het bezoek op 13 oktober 2016 niet is waargenomen. Dit blijkt ook uit een filmpje dat op internet staat.
Over het geluid tijdens het slachten wordt in het verslag van [naam adviesbureau 2] gesteld dat het slachten gebeurt met behulp van schietmaskers. Omdat het schietmasker slechts enkele keren per dag wordt gebruikt en alleen inpandig, is van een overschrijding van de geluidsnormen geen sprake.
Eisers hebben in hun zienswijze betoogd dat het geluidsonderzoek dat [naam adviesbureau 2] op donderdagochtend 13 oktober 2016 heeft verricht geen representatief beeld geeft. Zij hebben toegelicht dat [derde-partij] op basis van de verleende vergunning 60 varkens per week mag slachten. Uit het akoestisch onderzoek van 5 november 2014 blijkt dat de varkens op donderdag in vijf transporten worden aangevoerd en op vrijdag worden geslacht. Dit leidt tot een gemiddelde van twaalf varkens per transport. Op basis van de aanvoer van twee varkens kan dus geen valide conclusie worden getrokken. Bij de aanvoer van koeien, waarbij het gaat om gemiddeld 35 runderen per week die op vrijdagmiddag en zaterdag worden aangevoerd, zijn in het geheel geen geluidsmetingen gedaan.
Ook wat betreft het geluid gedurende het verblijf van het vee in de stallen is het verrichte onderzoek volgens eiseres niet representatief. De te slachten koeien worden op vrijdag en zaterdag gebracht en op maandag geslacht, ten tijde van het onderzoek waren er dus geen koeien ‘van buiten’ aanwezig. Uit het verslag van het onderzoek blijkt niet of er ten tijde van het onderzoek wel eigen vee van [derde-partij] in de stallen aanwezig was. Ook aan het filmpje op internet kan niet de conclusie worden verbonden dat de geluidsnorm niet wordt overschreden.
Over het geluid tijdens het slachten stellen eisers dat de conclusies van [naam adviesbureau 2] niet op feitelijk onderzoek zijn gebaseerd.
5. De rechtbank stelt vast dat uit de beschrijving van de inrichting, die [naam adviesbureau 1] B.V. ten behoeve van de aanvraag heeft opgesteld en die onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning, blijkt dat in de inrichting gemiddeld 60 varkens en 35 runderen per week worden geslacht. De varkens worden op vrijdag geslacht, de runderen op maandag. Uit het akoestisch onderzoek van [naam adviesbureau 2] van 5 november 2014, dat ook onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning, blijkt dat de varkens worden aangevoerd door middel van vijf transporten op donderdag door een auto met veekar. De runderen worden aangevoerd door middel van drie transporten op vrijdag en tien transporten op zaterdag door een auto met veekar. Volgens dit rapport is de zaterdag de representatieve dag wat betreft de aanvoer van vee. De rechtbank is met eisers van oordeel dat het geluidsonderzoek dat [naam adviesbureau 2] op donderdagochtend 13 oktober 2016 bij de inrichting heeft verricht gelet op deze gegevens niet als representatief kan worden aangemerkt. Daarbij is ook van belang dat voorschrift 2.2 van de vergunning een maximaal geluidsniveau voorschrijft. Dit maximale niveau kan alleen worden gemeten in een situatie waarin minimaal het aantal varkens dan wel runderen wordt aangevoerd dat representatief is voor de bedrijfssituatie. Ten tijde van het onderzoek door [naam adviesbureau 2] werden twee varkens aangevoerd, terwijl bij een gemiddeld transport twaalf varkens per keer worden aangevoerd. De geluidssituatie ten tijde van de aanvoer van de runderen, waarvoor de zaterdag volgens de vergunning representatief is, is in het geheel niet onderzocht. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het onderzoeksrapport van [naam adviesbureau 2] van 14 oktober 2016 onvoldoende inzicht verschaft in het (piek-)geluid ten gevolge van de aanvoer van vee bij de inrichting.
6. Ook wat betreft het geluid gedurende het verblijf van het vee in de stallen en het geluid tijdens het slachten is de rechtbank van oordeel dat het onderzoeksrapport van [naam adviesbureau 2] van 14 oktober 2016 onvoldoende inzicht verschaft in de feitelijke situatie. Eisers hebben terecht gesteld dat het moment van de week waarop het onderzoek door [naam adviesbureau 2] is verricht niet representatief is voor de het geluid dat afkomstig is van het vee in stallen omdat op donderdagochtend geen te slachten runderen in de inrichting aanwezig zijn. Ook aan een filmpje op het internet kan niet de conclusie worden verbonden dat de geluidsnorm niet wordt overschreden. Het lag op de weg van verweerder om de feitelijke geluidsbelasting ten tijde van het verblijf van het te slachten vee in de stallen op basis van een daarvoor representatief moment te (laten) onderzoeken. Wat betreft het geluid tijdens het slachten is in het onderzoek van [naam adviesbureau 2] gesteld dat de geluidsnormen niet worden overschreden omdat dit inpandig en slechts enkele keren op een dag gebeurt. De rechtbank is, nog afgezien van de vraag of de genoemde constateringen leiden tot de conclusie die [naam adviesbureau 2] daaraan verbindt, van oordeel dat het ook hier op de weg van verweerder had gelegen om de feitelijke geluidssituatie tijdens het slachten op basis van een daarvoor representatief moment te (laten) onderzoeken.
7. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat verweerder ook met zijn aanvullende motivering nog niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de in de voorschriften 2.1 en 2.2 van de vergunning gestelde geluidvoorschriften kan en zal worden voldaan.
8. Het bestreden besluit is, zoals onder 19 van de tussenuitspraak is overwogen, in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen. De in de tussenuitspraak genoemde gebreken zijn, gelet op hetgeen onder 5, 6 en 7 van deze einduitspraak is overwogen, niet volledig hersteld. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op het feit dat verweerder al een keer de gelegenheid is geboden om de gebreken in het kader van de nu voorliggende procedure te herstellen, geen aanleiding voor toepassing van een bestuurlijke lus. Dit betekent dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de op 14 augustus 2014 door [derde-partij] ingediende aanvraag om een omgevingsvergunning. Op de nieuw te nemen beslissing op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure uit afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Dit betekent dat verweerder, op grond van artikel 3:18, eerste lid, van de Awb, binnen zes maanden na de verzending van deze uitspraak opnieuw op de aanvraag dient te beslissen.
De rechtbank geeft verweerder daarbij in overweging dat het allereerst op zijn weg ligt om op representatieve momenten een onderzoek te (laten) verrichten naar de feitelijke geluidsbelasting ten gevolge van het geluid van het vee (zowel de varkens als de runderen) bij de aanvoer, gedurende het verblijf in de stallen en tijdens het slachten. Vervolgens moet verweerder de vraag beantwoorden of het, gelet op de uitkomsten van dat onderzoek, aannemelijk is dat aan de in de voorschriften 2.1 en 2.2 van de vergunning gestelde geluidvoorschriften kan en zal worden voldaan.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. De hoogte van deze vergoeding wordt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaald.
10. Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten van de door hen ingeschakelde gemachtigde en de door hen ingeschakelde deskundige van [bedrijfsnaam 2] (inmiddels [bedrijfsnaam 1] ). Deze kosten betreffen € 850,- (excl. BTW) voor het opstellen van een rapport van 6 februari 2015 waarin het namens [derde-partij] verrichte geuronderzoek is beoordeeld en € 280,- (excl. BTW) voor het opstellen van een reactie van 3 september 2015 waarin het naar aanleiding van de zienswijze aangepaste geuronderzoek is beoordeeld.
11. Wat betreft het rapport van 6 februari 2015 overweegt de rechtbank dat dit rapport niet is opgesteld ten behoeve van de behandeling van het beroep, maar ten behoeve van de door eisers ingediende zienswijze. Deze kosten komen om die reden niet voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb in aanmerking. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 6 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7620). 12. Wat betreft de reactie van 3 september 2015 overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, zoals bijvoorbeeld verwoord in de uitspraken van 3 september 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BE9706) en 31 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR6309), komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Ter bepaling of het inroepen van een niet-juridisch deskundige, zoals hier aan de orde, redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers de door hen ingeschakelde deskundige in redelijkheid kunnen inroepen. Zij overweegt daartoe dat verweerder zich eerst in het aanvullende verweerschrift van 20 juni 2016 op het standpunt heeft gesteld dat aan de geurvoorschriften uit de vergunning, gelet op de per 1 januari 2016 gewijzigde regelgeving, geen betekenis meer toekomt. 13. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag in hoeverre de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. In de door eisers overgelegde factuur van de ingeschakelde deskundige is niet gespecificeerd hoeveel uren er aan het opstellen van de reactie van 3 september 2015 is besteed. Voor de vergoeding van de kosten van het opstellen van een deskundigenrapport hanteert de ABRvS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2592) een forfaitair bedrag van € 75,- per uur (exclusief BTW). De rechtbank acht een vergoeding van twee uur voor het opstellen van de reactie van 3 september 2015 redelijk. De vergoeding voor de ingeschakelde deskundige bedraagt dus (2 * 75 + 21% BTW =) € 181,50 (incl. BTW). 14. De kosten voor de vergoeding van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand bepaalt de rechtbank met toepassing van het Bpb op € 1.485,-. (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na de bestuurlijke lus, wegingsfactor 1, waarde per punt € 495,-). De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus (1.485,- + 181,50 =) € 1.666,50. Op grond van artikel 8:74 van de Awb dient verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.