Overwegingen
1. Verweerder heeft op 3 november 2015 het rapport gepubliceerd. Voor de totstandkoming van dat rapport zijn personen geraadpleegd en geïnterviewd die betrokken zijn geweest bij de voorbereiding en uitvoering van de bouw en exploitatie van het Muziekpaleis TivoliVredenburg (het Muziekpaleis). De namen van alle geraadpleegde en geïnterviewde personen zijn genoemd in bijlage 6 bij het rapport. Van deze interviews zijn gespreksverslagen gemaakt.
2. Eiseres heeft in het Wob-verzoek van 27 januari 2016 tien apart omschreven informatieverzoeken gedaan. In informatieverzoek 10 heeft eiseres verzocht om toezending van de verslagen van de gesprekken die verweerder in het kader van zijn onderzoek naar de bouw en exploitatie van het Muziekpaleis heeft gevoerd met zes voormalig medewerkers van de gemeente Utrecht en een adviseur BMC.
3. Gelet op het beroepschrift en het onderzoek ter zitting is tussen partijen in geschil de weigering tot openbaarmaking van de in informatieverzoek 10 verzochte gespreksverslagen van zeven door verweerder geïnterviewde personen, zoals vermeld in het Wob-verzoek onder a tot en met g.
4. Met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de
rechtbank kennisgenomen van de door verweerder overgelegde documenten waarover het Wob-verzoek gaat. Eiseres heeft toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de openbaarmaking van de gespreksverslagen geweigerd op de gronden genoemd onder d, e en g van artikel 10, tweede lid van de Wob.
6. Eiseres voert aan dat de behandeling van haar bezwaar onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft op 18 mei 2016 een machtiging verstrekt om haar bezwaar te laten behandelen door twee medewerkers van Intern Bedrijf (IB) Juridische Zaken van de gemeente Utrecht. Omdat de gemeente Utrecht zelf belanghebbende is bij de procedure en de afdeling Juridische Zaken nauw betrokken is geweest bij de totstandkoming van het Muziekpaleis is eiseres van mening dat behandeling van het bezwaar niet onafhankelijk en objectief is geweest. Door geen adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb in te schakelen, heeft verweerder de schijn van partijdigheid gewekt.
7. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat zij zelf het bezwaar heeft behandeld en dat zij het bestreden besluit ook zelf heeft genomen. De medewerkers van de afdeling Juridische Zaken hebben bij de behandeling van het bezwaar uitsluitend praktische ondersteuning geboden.
8. De rechtbank begrijpt de beroepsgrond van eiseres zo dat de behandeling van haar bezwaar op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat daarbij ook artikel 2:4 van de Awb is geschonden. De rechtbank stelt vast dat verweerder naar aanleiding van bezwaren van eiseres tegen de verleende machtiging aan medewerkers van IB Juridische Zaken in zijn e-mail van 26 mei 2016 een toelichting heeft gegeven op de organisatiestructuur van de gemeente en de rol van het IB. Uit die toelichting blijkt dat onder de gemeente verschillende bestuursorganen ressorteren, waarvoor IB Juridische Zaken de bezwaren behandelt. Verder blijkt daaruit dat de medewerkers van IB Juridische Zaken die verweerder heeft gemachtigd om het bezwaar van eiseres te behandelen, niet op enige wijze betrokken zijn geweest bij de behandeling van het Wob-verzoek en evenmin bij de het voorbereiden of het opstellen van het primaire besluit. De rol van de medewerkers van IB Juridische Zaken is beperkt tot het verstrekken van kopieën van stukken uit het bezwaardossier, het horen en het uitbrengen van het (concept)advies aan verweerder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee voldoende duidelijk heeft gemaakt in welke hoedanigheid de medewerkers van de afdeling IB Juridische zaken bij de behandeling van het bezwaar van eiseres hebben opgetreden. Hoewel vanwege de organieke betrokkenheid van IB bij de gemeente en bij de totstandkoming van het Muziekpaleis, voorstelbaar is dat het inschakelen van medewerkers van de IB Juridische Zaken bij de bezwaarprocedure voor eiseres bezwaarlijk voelt, is dat onvoldoende om te concluderen dat sprake is van vooringenomenheid als bedoeld in artikel 2:4 van de Awb. Er moeten concrete aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 2:4 van de Awb tot stand is gekomen. Hiervan is niet gebleken. De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat de behandeling van het bezwaar onzorgvuldig is geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiseres voert verder aan dat de openbaarmaking van de gespreksverslagen niet kan worden geweigerd op grond van de artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, omdat de gespreksverslagen geen persoonlijke aangelegenheden betreffen. Volgens eiseres kan voor dat standpunt geen steun worden gevonden in de overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1918), omdat die zijn gedaan in een andere context. De uitspraak van 18 juli 2012 betrof een integriteitsonderzoek met mogelijk strafrechtelijke of arbeidsrechtelijke gevolgen, ook voor de degenen die verklaringen over anderen hebben afgelegd. In dit geval gaat het slechts om een financieel en beleidsmatig onderzoek. Het is niet te verwachten dat de verklaringen van de geïnterviewde personen hun persoonlijke levenssfeer zal aantasten, aldus eiseres. 10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de geïnterviewde personen erop mochten vertrouwen dat de gespreksverslagen niet openbaar zouden worden gemaakt en daarmee hun persoonlijke levenssfeer zou worden beschermd. Verweerder heeft aan haar gesprekspartners vertrouwelijkheid toegezegd. Openbaarmaking leidt tot beschaming van dat vertrouwen. Anonimiseren biedt geen oplossing omdat op basis van de inhoud van de verslagen en de geringe groep eenvoudig is te achterhalen om wie het gaat. Onder deze omstandigheden weegt openbaarmaking van de gespreksverslagen voor verweerder daarom niet op tegen de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewde personen. Verweerder ziet in de uitspraak van 18 juli 2012 van de ABRvS juist een bevestiging van zijn standpunt.
11. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de ABRvS, onder meer de uitspraak van 18 juli 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BA9807), waar het gaat om beroepshalve functioneren van ambtenaren, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer. Dit ligt anders, indien het betreft het openbaarmaken van namen van de ambtenaren. Namen zijn immers persoonsgegevens en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen het openbaarmaken daarvan verzetten. In dit geval zijn de namen en de hoedanigheid (functies) waarin de betrokken personen geïnterviewd publiekelijk bekend gemaakt. Gelet hierop moet voor de vraag of openbaarmaking de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewde personen raakt, in de gespreksverslagen sprake zijn van andere gegevens, die verband houden met de persoonlijke levenssfeer. Hiervan is geen sprake. De gespreksverslagen betreffen geen gegevens van persoonlijke aard van de geïnterviewden, maar bevatten een algemene en zakelijke uiteenzetting over totstandkoming en de exploitatie van het Muziekpaleis. Dat deze verklaringen wel een persoonlijk karakter hebben, acht de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat openbaarmaking van de gespreksverslagen de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewde personen raakt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom niet mogen aannemen dat openbaarmaking van de gespreksverslagen de persoonlijke levenssfeer van de geïnterviewde personen raakt. In de uitspraak van 18 juli 2012 van de ABRvS waarop verweerder zich beroept, gingen de verklaringen van de ambtenaren en derden over hun persoonlijke betrokkenheid bij het functioneren van de ambtenaar die zich mogelijk niet integer had gedragen. Daarvan is hier geen sprake. Derhalve heeft verweerder ten onrechte geweigerd deze documenten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob openbaar te maken. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt. 12. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte openbaarmaking van de gespreksverslagen heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De vrees van verweerder dat openbaarmaking toekomstige onderzoeken zal belemmeren is volgens eiseres ongegrond. Het verband tussen openbaarmaking en terughoudendheid van potentiële gesprekspartners is niet aangetoond. Dat potentiële gesprekspartners minder bereidwillig zouden kunnen zijn om mee te werken aan onderzoeken of terughoudender zijn in hun verklaringen, gaat verder over een toekomstige onzekere gebeurtenis, zodat van onevenredige benadeling, gezien het toekomstig karakter, geen sprake kan zijn. Volgens eiseres is aan de geïnterviewde personen ook geen vertrouwelijkheid toegezegd of gegarandeerd. Dit blijkt niet uit de e-mails en de uitnodiging voor het gesprek, die verweerder in beroep heeft overgelegd. Eiseres stelt zich dan ook op het standpunt dat verweerder blijkbaar niet het beleid heeft om die vertrouwelijkheid toe te zeggen of te garanderen. Verweerder kan zich dan ook niet beroepen op garanties of toezeggingen aan de geïnterviewde personen. Verder heeft verweerder ten onrechte zich op het standpunt gesteld dat de (inhoud van) een gespreksverslag op grond van artikel 185 van de Gemeentewet naar zijn aard vertrouwelijk is.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij door openbaarmaking van de gespreksverslagen onevenredig wordt benadeeld in de werkwijze die hij hanteert als controlerend bestuursorgaan van de gemeente. Voor een onderzoek is het noodzakelijk dat de geïnterviewde personen vrijuit kunnen spreken over bijvoorbeeld collega’s, bestuurders en andere betrokkenen, feiten, persoonlijke opvattingen en omstandigheden die voor het onderzoek relevant (kunnen) zijn. Toekomstige potentiële gesprekspartners zullen bij openbaarmaking van de gespreksverslagen minder bereidwillig zijn om mee te werken aan het onderzoek of terughoudender zijn in hun verklaringen, wat verweerder niet wenselijk acht. Bovendien heeft verweerder aan de geïnterviewde personen toegezegd dat het gesprek onder vertrouwelijkheid plaatsvindt. Door openbaarmaking wordt dat vertrouwen beschaamd. Op grond van artikel 185, eerste lid, van de Gemeentewet zijn de gespreksverslagen niet aan het rapport gehecht. Nu het rapport al openbaar is, meent verweerder dat ook zonder openbaarmaking van de gespreksverslagen het door de Wob veronderstelde publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering voldoende is gediend.
14. Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn werkwijze als volgt toegelicht. In de praktijk maakt verweerder ten behoeve van zijn onderzoek regelmatig gebruik van de mogelijkheid om met betrokkenen gesprekken te voeren. Het is vaste werkwijze van verweerder om van die gesprekken een verslag te maken dat in concept aan betrokkenen wordt voorgelegd en na accordering wordt vastgesteld. Vertrouwelijkheid van de gesprekken is inherent aan verweerders werkwijze. Verweerder deelt de respondenten mee dat de gespreksverslagen voor intern gebruik zijn. De gespreksverslagen maken geen onderdeel uit van het rapport en worden ook niet op een andere wijze openbaar gemaakt. Verweerder heeft in dit verband het door hem gevoerde stappenplan en een stuk uit zijn werkwijzebeschrijving ‘Over plussen en minnen” overgelegd. Het vertrouwelijk karakter van de gevoerde gesprekken in het kader van het onderzoek naar het Muziekpaleis is volgens verweerder in een aantal gevallen ook expliciet aan de orde geweest. Verweerder heeft hiervoor verwezen naar zijn e-mails van 13 februari 2014 en 4 februari 2015, gericht aan de heer [A] , waarin is vermeld dat het gesprek met de heer [A] en het gespreksverslag vertrouwelijk zijn.
15. Gelet op de gegeven toelichting van verweerder over zijn werkwijze en de hierover door verweerder overgelegde stukken acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de vertrouwelijkheid van de gesprekken regel is en dat door medewerkers van verweerder aan de geïnterviewde personen die vertrouwelijkheid ook (vooraf) wordt toegezegd. De rechtbank is echter niet overtuigd dat in alle gevallen aan de geïnterviewde personen waarmee verweerder in het kader van zijn onderzoek over het Muziekpaleis heeft gesproken, het vertrouwelijk karakter van de gesprekken is toegezegd of is gegarandeerd. De e-mails van verweerder aan de heer [A] acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. In de uitnodigingen die verweerder aan de geïnterviewde personen heeft verzonden en waarvan verweerder in beroep een voorbeeld heeft overgelegd, wordt op het vertrouwelijk karakter van het gesprek ook niet ingegaan.
16. Dat niet aan alle geïnterviewde personen het vertrouwelijk karakter is toegezegd of gegarandeerd, maakt echter niet dat hiermee de verslagen openbaar moeten worden gemaakt. Voor de vraag of verweerder de weigering mocht baseren op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob is het bestaan van toezeggingen of garanties immers niet doorslaggevend. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deugdelijk heeft gemotiveerd dat en waarom hij door openbaarmaking van de gespreksverslagen onevenredig wordt benadeeld in zijn werkwijze als controlerend bestuursorgaan van de gemeente. Verweerder heeft terecht naar voren gebracht dat hantering van haar werkwijze dat gespreksverslagen uitsluitend voor intern gebruik zijn, bevorderlijk is voor de medewerking aan het onderzoek op grond van artikel 182 van de Gemeentewet. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat bij zijn onderzoek als onafhankelijk controleorgaan van de gemeente Utrecht, gesprekken met betrokkenen, naast documenten, een belangrijke informatiebron vormen. Gesprekspartners moeten vrijuit kunnen spreken met verweerder over collega–ambtenaren, bestuurders en andere betrokkenen en moeten niet worden belemmerd door de mogelijkheid dat het gespreksverslag in de openbaarheid wordt gebracht. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat aan het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden in dit geval meer gewicht toekomt dan aan het belang van openbaarmaking. Omdat artikel 185 van de Gemeentewet geen weigeringsgrond is in de zin van de Wob, hoeft wat eiseres hierover heeft aangevoerd, geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte openbaarmaking van de gespreksverslagen heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob. Volgens eiseres kan deze weigeringsgrond alleen worden ingeroepen voor interviews die gericht zijn op straf-, tucht- of arbeidsrechtelijke aangelegenheden, waarbij kenmerkende methoden zijn gebruikt die in de toekomst onderzoek kunnen belemmeren. Hiervan is in dit geval geen sprake.
18. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kan openbaarmaking van informatie met
een beroep op het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob genoemde belang van inspectie, controle en toezicht worden geweigerd, indien als gevolg van die openbaarmaking een bestuursorgaan diens toezichthoudende taak niet naar behoren zal kunnen uitoefenen. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak noemt de rechtbank de uitspraak van de ABRvS van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1881. Anders dan eiseres betoogt, volgt niet uit de rechtspraak dat de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wob alleen betrekking heeft op de vertrouwelijkheid van de door een bestuursorgaan bij de inspectie, controle of toezicht gebruikte methoden en technieken. Zoals hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de vrees gerechtvaardigd dat geïnterviewde personen bij openbaarmaking van de gespreksverslagen terughoudender zullen worden met informatieverstrekking. Op grond hiervan mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat hij belemmerd zal worden in zijn toezichthoudende taak als de gespreksverslagen openbaar worden gemaakt. Verweerder mocht aan dat belang meer gewicht toekennen dan aan het belang van openbaarmaking van de gespreksverslagen. De beroepsgrond slaagt niet. 19. Eiseres brengt ook naar voren dat verweerder in het kader van de belangenafweging alleen naar zijn eigen belangen heeft gekeken. Eiseres is intensief betrokken geweest bij de totstandkoming van het Muziekpaleis en heeft daardoor belang bij openbaarmaking van de gespreksverslagen. Verweerder heeft in het rapport ongefundeerde beschuldigingen geuit aan de bestuurders van de stichting Muziekpaleis door te stellen dat de nieuwe organisatie niet was voorbereid en door te spreken over ruzie tot het eind toe waardoor de voorbereiding niet goed is geweest. Voor deze beschuldigingen is geen steun te vinden in de (openbaar gemaakte) stukken waarnaar verweerder heeft verwezen, zodat deze alleen kunnen blijken uit de gespreksverslagen van de personen die wat over de bestuurlijke samenwerking in de laatste twee jaar hebben kunnen zeggen. Om deze reden moeten de gespreksverslagen openbaar worden gemaakt.
20. De rechtbank overweegt dat het recht op openbaarmaking op grond van de
Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. Het belang van eiseres om van de gespreksverslagen kennis te nemen, is geen belang dat wordt betrokken bij de in deze procedure in het kader van de Wob te verrichten afweging tussen het algemene en publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. De rechtbank is van oordeel dat dit betoog dan ook niet leidt tot de conclusie dat verweerder openbaarmaking van de gespreksverslagen niet heeft mogen weigeren. Anders dan eiseres betoogt, zijn bij de openbaarmaking van de gespreksverslagen de belangen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder d en g, van de Wob, in geding en mocht verweerder op grond van de aanhef van dat artikellid openbaarmaking weigeren voor zover het belang daarvan niet tegen die belangen opweegt. In dit geval heeft verweerder deze belangenafweging ook gemaakt. Verweerder heeft daarbij gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat het rapport, dat mede op basis van de gespreksverslagen tot stand is gekomen, openbaar is gemaakt en door verweerder in het openbaar is toegelicht. Daarmee heeft ook zonder openbaarmaking van de gespreksverslagen het publieke debat over de betreffende bestuurlijke aangelegenheid kunnen plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder in het bestreden besluit heeft nagelaten om per document te motiveren waarom deze niet openbaar kan worden gemaakt. Bovendien had volgens eiseres per geweigerd document ook een belangenafweging moeten plaatsvinden. Volgens eiseres is het bestreden besluit dan ook niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
22. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS moet in beginsel per document of onderdeel daarvan worden gemotiveerd op welke grond openbaarmaking daarvan achterwege wordt gelaten. Daarvan kan onder omstandigheden worden afgezien als dat zou leiden tot herhalingen die geen redelijk doel dienen. Bij wijze van voorbeeld van deze vaste rechtspraak noemt de rechtbank de uitspraak van de ABRvS van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7336. De rechtbank stelt vast dat de gespreksverslagen naar aard en onderwerp in hoge mate overeenkomen. Gelet hierop heeft verweerder mogen volstaan met een algemene motivering zonder voor ieder document afzonderlijk een afweging te maken. De beroepsgrond slaagt daarom niet. 23. Het beroep is, gelet op rechtsoverweging 11, gegrond. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd en wordt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van dit vernietigde bestreden besluit in stand te laten, omdat de overige beroepsgronden niet slagen.
24. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden.
25. De rechtbank veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en wegingsfactor 1).