ECLI:NL:RBMNE:2017:3131

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
439959 / HA RK 17-123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 16 juni 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoeker, ingediend op 2 juni 2017. Het verzoek was gericht tegen mr. D.J. van Maanen, de behandelend rechter in een civiele procedure met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400, waarin de verzoeker een ontbinding van een Vereniging van Eigenaren had aangevraagd. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoeker eerder, op 15 maart 2017, een wrakingsverzoek had ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. In het huidige verzoek betoogde de verzoeker dat de rechter niet beslissingsbevoegd was, omdat hij niet voldeed aan de opleidingseisen zoals gesteld in het Besluit opleiding rechterlijk ambtenaren. De wrakingskamer oordeelde echter dat de verzoeker deze grond pas op 5 juni 2017 naar voren had gebracht, terwijl hij deze al eerder had kunnen inbrengen. Hierdoor was het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. De wrakingskamer besloot ook dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, omdat dit als misbruik werd beschouwd. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie Utrecht
Zaaknummer: 439959 / HA RK 17-123
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 16 juni 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker] ,wonende te [woonplaats] , (verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft per e-mail van 2 juni 2017 een wrakingsverzoek ingediend namens [A] . De secretaris van de wrakingskamer heeft verzoeker er vervolgens op gewezen dat aan [A] in de beslissing van 12 mei 2017 een wrakingsverbod is opgelegd in de desbetreffende procedure.
Vervolgens heeft verzoeker per e-mail van 5 juni 2017 meegedeeld dat hij niet anders kan dan alsnog het wrakingsverzoek in te dienen op eigen naam.
1.2.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. D.J. van Maanen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400. De hoofdzaak betreft een verzoekschrift van verzoeker tot ontbinding van een Vereniging van Eigenaren. De rechter heeft dit verzoek behandeld ter zitting van 7 maart 2017. Verzoeker heeft eerder, op 15 maart 2017, een wrakingsverzoek in de hoofdzaak ingediend. Daarop heeft de wrakingskamer op 2 mei 2017 beslist dat verzoeker in dat verzoek niet-ontvankelijk was, omdat hij het verzoek niet tijdig had ingediend.
2.2.
Verzoeker heeft aan onderhavig wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter bij zijn eerste aantreden beslissingsonbevoegd was omdat hij niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit opleiding rechterlijk ambtenaren. Verzoeker betoogt dat dit nieuwe feiten en omstandigheden zijn op grond waarvan hij mag wraken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat de rechter die een zaak behandelt op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. In artikel 37 Rv is bepaald dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Het wrakingsverzoek is kennelijk niet-ontvankelijk omdat het niet voldoet aan de hiervoor weergegeven eis van artikel 37 Rv dat het verzoek tijdig wordt gedaan. Verzoeker beroept zich erop dat de rechter niet beslissingsbevoegd is omdat hij niet voldoet aan het Besluit opleiding rechterlijke ambtenaren. Volgens verzoeker voldoet de rechter al vanaf zijn eerste aantreden niet aan de opleidingseisen. Verzoeker brengt dit echter pas in het onderhavige wrakingsverzoek op 5 juni 2017 naar voren. Een artikel in het Financieele Dagblad heeft, zo begrijpt de wrakingskamer uit zijn email, de aandacht van verzoeker gevestigd op de door hem geformuleerde grond voor het verzoek tot wraking. Niet valt in te zien dat verzoeker deze niet tijdens of voorafgaand aan de zitting van 7 maart 2017 naar voren heeft kunnen brengen.
3.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.
3.4.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400, zal ter voorkoming van verdere onnodige vertraging van de behandeling van de hoofdzaak niet in behandeling worden genomen. Naar het oordeel van de wrakingskamer is sprake van misbruik in de zin van genoemde bepaling. Dat leidt de rechtbank in de eerste plaats af uit de hiervoor weergeven wijze waarop verzoeker zijn verzoek ingediend en gemotiveerd heeft, die met zich brengt dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Daarnaast heeft de wrakingskamer gelet op de omstandigheid dat verzoeker eerder een verzoek tot wraking van de rechter heeft ingediend, in welk verzoek verzoeker ook niet-ontvankelijk verklaard is.
4. De beslissing
De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter tegen wie het verzoek tot wraking gericht is alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking in de zaak met het zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.