Op 7 juli 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd verdacht van een poging tot liquidatie van zijn neef in 2015 in Utrecht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, waaronder de poging tot moord, verboden wapenbezit, brandstichting en poging tot woninginbraak. De rechtbank oordeelde dat het bewijs tegen de verdachte onvoldoende was. Getuigenverklaringen over de schutter waren te algemeen en niet specifiek genoeg om de verdachte te identificeren. Het slachtoffer had aanvankelijk verklaard de dader niet te hebben gezien, maar later beweerde hij zeker te weten dat de verdachte de schutter was. De rechtbank vond deze verklaring niet betrouwbaar, mede door tegenstrijdigheden en de geruchtenstroom binnen de familie. Ook de verklaringen van familieleden werden als onbetrouwbaar beschouwd, omdat zij wisten dat hun gesprekken door de politie werden afgeluisterd. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot liquidatie of de andere strafbare feiten. De benadeelde partij, de broer van de verdachte, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit. De rechtbank compenseerde de kosten van partijen, zodat ieder de eigen kosten draagt.