ECLI:NL:RBMNE:2017:3810

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
440979 / HA RK 17-137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke zaak over bijzondere bijstand

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juli 2017, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.L. Braaksma, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 14 juni 2017 in de zaak met zaaknummer UTR 16/5222, waarin verzoekster een beroep had ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere. Dit besluit betrof de ongegrondverklaring van een bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.

Tijdens de zitting op 14 juni 2017 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, mr. Braaksma gewraakt. De gronden voor de wraking waren onder andere de beschuldiging van partijdigheid van de rechter, die volgens verzoekster de gemeente beschermde en haar de mond snoerde. De wrakingskamer heeft het verzoek op 7 juli 2017 in het openbaar behandeld, waarbij het verzoek om uitstel van de behandeling is afgewezen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie betwist dat zij partijdig was en zich niet herkend in de gronden voor de wraking.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De wrakingskamer concludeert dat er geen objectieve feiten zijn die de vrees voor partijdigheid rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en de procedure in de oorspronkelijke zaak voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 440979 / HA RK 17-137
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 juli 2017
op het verzoek in de zin van artikel 8:19 van de Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoekster),
gemachtigde [gemachtigde] te [woonplaats] , zoon van verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 14 juni 2017 in de zaak
met zaaknummer UTR 16/5222, waarbij mr. M.L. Braaksma is gewraakt door verzoekster;
  • de e-mail van 22 juni 2017 van verzoekster waarin wordt gemeld dat zij de redenen van de wraking nog schriftelijk nader zal toelichten en het verzoek om per aangetekende post te communiceren;
  • de schriftelijke reactie van 3 juli 2017 van mr. Braaksma;
  • het bij e-mail van 6 juli 2017 (19:59 uur) en 7 juli 2017 (01:39 uur) door verzoekster gedane verzoek om uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek;
  • een bij de e-mail van 7 juli 2017 gevoegde brief van 6 juli 2017 van verzoekster.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 7 juli 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer), waarbij het door verzoekster gedane verzoek om uitstel van de behandeling is afgewezen.
1.3.
Ter zitting is aan mr. Braaksma een kopie van voormelde brief van 6 juli 2017 van verzoekster verstrekt.
1.4.
Bij de mondelinge behandeling is alleen mr. Braaksma verschenen. Mr. Braaksma heeft haar standpunt nader toegelicht.
1.5.
Aansluitend op de behandeling van het verzoek is op 7 juli 2017 mondeling uitspraak gedaan, waarbij het verzoek ongegrond is verklaard. Ter zitting is meegedeeld dat de nadere schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak zal volgen. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is op 21 juli 2017 opgemaakt.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.L. Braaksma als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer UTR 16/5222.
2.2.
De zaak UTR 16/5222 betreft het door verzoekster bij deze rechtbank ingesteld beroep tegen het besluit van 18 oktober 2016 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: het college). Dit besluit ziet op de ongegrondverklaring van het door verzoekster ingediende bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2016 van het college tot afwijzing van de aanvraag van verzoekster tot verlening van bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.
2.3.
Op 14 juni 2017 heeft de mondelinge behandeling van de zaak UTR 16/5222 plaatsgevonden en is de rechter tijdens deze behandeling door verzoekster gewraakt. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
2.4.
In het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2017 is onder meer vermeld:
“Gemachtigde van eiseres
(lees: de heer [gemachtigde] , wrakingskamer): Ik heb een stenografisch verslag van een telefonisch gesprek met mevrouw [A] . Ik heb het over haar woorden aan de telefoon. Ik had de rechtbank verzocht deze procedure gevoegd te behandelen met een andere zaak over de toepassing van de kostendelersnorm, zodat duidelijk kon worden hoe verweerder agressief tegen uitkeringshouders te werk gaat.
Rechter: Als u dat zegt, moet u onderbouwen waarom dat relevant is voor deze zaak. Mevrouw [A]
(lees: de gemachtigde van het college, wrakingkamer) legt het beleid van verweerder
(lees: het college, wrakingskamer)uit. U kunt vervolgens uitleggen wat daar niet aan klopt.
Gemachtigde van eiseres: Ik vind het een belediging dat wij met iedereen over een kam worden geschoren. We moeten ons concentreren op deze zaak. Wij hebben nooit bijzondere bijstand aangevraagd. Wij gingen ervan uit dat we de zaak gingen winnen. Mijn zieke moeder is door verweerder geestelijk mishandeld. Verweerder heeft ons jarenlang getreiterd. Wij konden ons daardoor niet concentreren op ons dagelijks leven.
Rechter: Meneer [gemachtigde] , ik oordeel over déze procedure. U komt nu met allerlei aantijgingen tegen verweerder die geen betrekking hebben op deze procedure.
Gemachtigde van eiseres: U moet voorzichtiger zijn met uw woorden. Het zijn geen
aantijgingen.
Rechter: Ik probeer hier de zitting serieus te leiden. Ik bepaal wie er wanneer iets zegt.
Gemachtigde van eiseres: Ik heb het over de inhoud. U heeft niet het recht mij de mond te snoeren. U heeft niet die bevoegdheid. U moet luisteren naar wat ik zeg en dat betrekken op het geheel van de situatie.
Rechter: Mevrouw [A] , ik leg het aan u uit. Ik hoor de gemachtigde van eiseres uitspraken doen over verweerder, ik hoor dat alleen aan.
Gemachtigde van eiseres: U zei ‘aantijgingen’ en dat is een oordeel. U moet alle feiten met
elkaar afwegen.”
En:
“Rechter: Ik wil niet dat u naar mevrouw [A] wijst.
Eiseres
(lees: mevrouw [verzoekster] , wrakingskamer)(vertaald door haar zoon): Wat is de reden dat jullie geen respect tonen voor jonge personen?
Rechter: Vindt u mij respectloos?
Gemachtigde van eiseres: Uw houding is niet heel respectvol. Ik spreek met mijn handen, dat is temperament. We hebben de houding van verweerder al vele keren meegemaakt. Wij zijn al voldaan van dat soort bejegeningen. (…).”
En:
“Rechter: Meneer [gemachtigde] , mevrouw [A] blijft bij de beslissing die in bezwaar is genomen.
Gemachtigde van eiseres: Dat is een houding waarom wij twee jaar in onze rechten worden aangetast. U bent partijdig op dit moment.
Rechter: Ik ben niet partijdig. Ik geef de standpunten weer van u en van de gemeente.
Gemachtigde van eiseres: Dat doet u niet.
Rechter: Als u vindt dat ik de zaak niet kan behandelen, dan moet u het zeggen.
Gemachtigde van eiseres: Dan wraak ik u.
Rechter: Kunt u de wrakingsgronden aangeven?
Gemachtigde van eiseres: Ik heb geconstateerd vanaf het begin dat ik op een gegeven moment mijn verweer baseer op de fouten van de gemeente en dat u een positie inneemt. Ik baseer mijn verweer op de fouten van de gemeente, dat heeft invloed op onze rechtspositie. En u, mevrouw de rechter, kapt mij af, u begint op een wijze, als ik zeg dat de gemeente agressief tegen ons is, u gaf aan dat ik niet dat woord moet gebruiken als dat klopt. De gehele situatie duidt op het feit dat u te beschermend bent wanneer ik de gemeente aanspreek op hun woorden. Ik vul het graag schriftelijk aan.
De rechter schorst het onderzoek ter zitting omstreeks 12.15 uur.”
2.5.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie van 3 juli 2017 betwist zij dat zij partijdig was en dat zij ter zitting positie heeft ingenomen. De rechter deelt mee zich niet te herkennen in de gronden voor de wraking.
2.6.
Verzoekster heeft in haar bij de e-mail van 7 juli 2017 gevoegde brief van 6 juli 2017 nog haar ‘gedeeltelijke argumentatie’ van het wrakingsverzoek gegeven. Verzoekster heeft gemeld dat ‘de precieze gronden over het verloop van de zitting en over de precieze partijdigheid van de rechter’ nog zal volgen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Verzoekster heeft in haar brief van 6 juli 2017 gemeld zich niet te herkennen in hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2017 is vastgelegd en stelt dat het proces-verbaal ‘extreem gedenatureerd en vervalst’ is.
3.5.
Voorop staat dat de vastlegging en vaststelling van hetgeen ter zitting is voorgevallen aan de zittingsrechter en –griffier is voorbehouden. Dit brengt mee dat de wrakingskamer moet uitgaan van de juistheid van hetgeen in het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2017 is opgenomen, tenzij er feiten en omstandigheden blijken die tot een ander oordeel moeten leiden. Hiervan is geen sprake; verzoekster heeft niet aangegeven welke onderdelen van het proces-verbaal onjuist zouden zijn en wat er in haar visie wél is besproken en gebeurd ter zitting. Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek zal daarom worden uitgegaan van de inhoud van het proces-verbaal van de zitting van 14 juni 2017.
3.6.
Verzoekster heeft aan haar verzoek zoals uit het proces-verbaal blijkt - ten grondslag gelegd dat de rechter niet onpartijdig is, nu zij ter zitting een positie inneemt die ten gunste van het college is en ten nadele van verzoekster. Dit zou onder meer blijken uit het feit dat de rechter ter zitting het college beschermde en verzoekster daartoe trachtte ‘de mond te snoeren’.
3.7.
De wrakingskamer stelt dat bij de verdere beoordeling van het verzoek tot wraking onderscheid gemaakt dient te worden tussen de subjectieve en objectieve aspecten van de gestelde (vrees voor) vooringenomenheid van de rechter.
3.8.
Ten aanzien van de objectieve aspecten oordeelt de wrakingskamer dat er in het onderhavige verzoek tot wraking door verzoekster geen feiten of omstandigheden zijn gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is van objectieve partijdigheid. Al hetgeen verzoekster heeft gesteld is nadrukkelijk gesteld in het kader van de persoonlijke instelling van de rechter. De wrakingskamer zal dan ook enkel beoordelen of er sprake geweest kan zijn van subjectieve partijdigheid.
3.9.
Uit het proces-verbaal blijkt dat de handelingen en bewoordingen van de rechter ter terechtzitting zien op het bewaken van de orde en het goede procesverloop van de zitting. Verzoekster is daarbij (ruimschoots) in de gelegenheid gesteld haar standpunt naar voren te (laten) brengen. Nergens blijkt uit het proces-verbaal dat de rechter vooringenomenheid koestert betreffende verzoekster persoonlijk of haar standpunt in de zaak.
3.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan hetgeen verzoekster heeft aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat sprake is van feiten en omstandigheden die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. De wrakingskamer zal het verzoek tot wraking daarom ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer UTR 16/5222 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. H.A. Brouwer en mr. A. van Dijk als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. T. Stokvis, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.