Op 15 september 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen de politierechter mr. A.R. Creutzberg. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen had gehandeld door verzoeken van de verzoeker tot filmen in de zittingszaal en het aanhouden van de zaak af te wijzen. De verzoeker stelde dat hij onvoldoende voorbereidingstijd had gehad en dat de rechter, door de rol van officier van justitie op zich te nemen, bevooroordeeld was in zijn zaak, die verband hield met Israël.
De wrakingskamer heeft de procedure op 1 september 2017 openbaar behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar mr. Creutzberg afwezig was met bericht van verhindering. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking, zoals aangevoerd door verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer benadrukte dat procesbeslissingen, zoals het al dan niet aanhouden van een zaak, op zichzelf geen grond voor wraking opleveren, tenzij deze beslissingen onbegrijpelijk zijn en niet anders kunnen worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met parketnummer 16/652104-17 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.