ECLI:NL:RBMNE:2017:4734

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 september 2017
Publicatiedatum
15 september 2017
Zaaknummer
443867 / HA RK 17-173
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen politierechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 15 september 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker tegen de politierechter mr. A.R. Creutzberg. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen had gehandeld door verzoeken van de verzoeker tot filmen in de zittingszaal en het aanhouden van de zaak af te wijzen. De verzoeker stelde dat hij onvoldoende voorbereidingstijd had gehad en dat de rechter, door de rol van officier van justitie op zich te nemen, bevooroordeeld was in zijn zaak, die verband hield met Israël.

De wrakingskamer heeft de procedure op 1 september 2017 openbaar behandeld, waarbij verzoeker aanwezig was, maar mr. Creutzberg afwezig was met bericht van verhindering. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden voor wraking, zoals aangevoerd door verzoeker, niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer benadrukte dat procesbeslissingen, zoals het al dan niet aanhouden van een zaak, op zichzelf geen grond voor wraking opleveren, tenzij deze beslissingen onbegrijpelijk zijn en niet anders kunnen worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond en droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De zaak van verzoeker met parketnummer 16/652104-17 dient voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 443867 / HA RK 17-173
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
15 september 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 augustus 2017 in de zaak met het parketnummer 16/652104-17, op welke terechtzitting verzoeker tegen de politierechter mr. A.R. Creutzberg een verzoek tot wraking heeft ingediend;
  • een e-mail van 4 augustus 2017 van verzoeker waarin hij zich uitlaat over het proces-verbaal van de terechtzitting van 1 augustus 2017; en
  • de schriftelijke reactie van 8 augustus 2017 van mr. A.R. Creutzberg.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 1 september 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. Mr. Creutzberg is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. A.R. Creutzberg als behandelend politierechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het parketnummer
16/652104-17.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Door het afwijzen van de door verzoeker gedane verzoeken tot het filmen in de zittingszaal en tot het aanhouden van de zaak omdat verdachte onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad, heeft de rechter tegenover verzoeker vooringenomen gehandeld.
Ter zitting van 1 september 2017 heeft verzoeker de grond van zijn wrakingsverzoek ziende op het niet aanhouden van de zaak wegens onvoldoende voorbereidingstijd nader gemotiveerd door te stellen dat hij eveneens geen tijd heeft gekregen om een ter terechtzitting aan hem overgelegde vordering van een benadeelde partij te bestuderen.
Verzoeker heeft ter zitting twee nadere gronden tot wraking van de rechter naar voren gebracht. Volgens verzoeker heeft de rechter de rol van officier van justitie op haar genomen door de officier van justitie er op te wijzen dat een vordering van een benadeelde partij was binnengekomen. Zij was verder, naar het idee van verzoeker, bevooroordeeld in zijn zaak omdat deze zaak over Israël gaat en hem na de zitting is gebleken dat de rechter banden met Israël heeft.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij, door te beslissen dat verzoeker niet mag filmen in de zittingszaal en dat de zaak niet zal worden aangehouden, in de zaak van verzoeker een tweetal procedurele beslissingen heeft genomen. Hoewel verzoeker het met deze procedurele beslissingen niet eens hoeft te zijn, blijkt daaruit niet dat bij de rechter sprake is van enige bevooroordeeldheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Op grond van artikel 513, derde lid Sv is verzoeker verplicht om alle feiten en gronden die hem tot het verzoek tot wraking hebben gebracht, tegelijk voor te dragen. Verzoeker heeft op 1 augustus 2017 een mondeling en onderbouwd verzoek tot wraking gedaan. Ter zitting van 1 september 2017 heeft verzoeker zijn verzoek tot wraking met twee nadere gronden aangevuld. Laatstgenoemde gronden zijn, gelet op de op verzoeker rustende verplichting, te laat aangevoerd en daarom zal de wrakingskamer deze buiten beschouwing laten. Hierna zullen dus alleen de op de terechtzitting van 1 augustus 2017 aangevoerde gronden voor wraking worden besproken.
3.5.
Voor wat betreft de grond ziende op de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de zaak wegens onvoldoende voorbereidingstijd overweegt de wrakingskamer als volgt. De beslissing om een zaak al dan niet aan te houden is een procesbeslissing. Een procesbeslissing levert op zichzelf geen grond voor wraking op, tenzij deze beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze niet anders kan worden verklaard dan vanuit een gebrek aan onpartijdigheid. Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. De strafzaak van verzoeker is eerder op 25 april 2017 aangehouden toen een akte van betekening van de dagvaarding aan verzoeker in het dossier ontbrak. Verzoeker was op 25 april 2017 ter terechtzitting aanwezig en is in elk geval toen op de hoogte geraakt van het feit dat tegen hem een strafzaak aanhangig is. De behandeling van deze strafzaak is voortgezet op 1 augustus 2017, meer dan drie maanden later. De procesbeslissing van de rechter dat de strafzaak niet opnieuw zal worden aangehouden nu niet is gebleken dat verzoeker in die drie maanden onvoldoende voorbereidingstijd heeft gehad, is niet onbegrijpelijk. De omstandigheid dat verzoeker naar eigen zeggen onvoldoende tijd heeft gehad om ter terechtzitting de vordering van een der benadeelde partijen te bekijken maakt dit niet anders. In de eerste plaats heeft verzoeker aan zijn verzoek tot aanhouding ook niet de wens om die vordering te bestuderen (mede) ten grondslag gelegd. Daarnaast leidt de wrakingskamer uit het proces-verbaal van de terechtzitting af dat bedoelde vordering pas op de zittingsdag ter beschikking van de rechtbank, de officier van justitie en verzoeker is gekomen. In beginsel diende de lezing en de bespreking van de vordering dan ook ter terechtzitting plaats te vinden. Deze wrakingsgrond slaagt dus niet.
3.6.
Voor wat betreft de grond ziende op het niet mogen filmen door verzoeker in de zittingszaal overweegt de wrakingskamer als volgt. In verband met de orde ter zitting heeft de zittingsrechter, volgens de wet, te allen tijde de bevoegdheid tot het stellen van regels. De beslissing tot het niet geven van toestemming om te filmen in de zittingszaal is zo een orderegel. In geval van wraking ligt het op de weg van verzoeker om omstandigheden aan te voeren waaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt. In onderhavige zaak zijn dergelijke omstandigheden naar het oordeel van de wrakingskamer niet aangevoerd. Volgens de Landelijke Persrichtlijn 2013 mogen in de gerechtsgebouwen alleen beeldopnames worden gemaakt indien hiervoor toestemming is gegeven. De gewraakte rechter heeft beslist conform het beleid zoals dat is vastgelegd en gepubliceerd in de Persrichtlijn. Verzoeker heeft niet onderbouwd waarom de motivering van de beslissing van de rechter dat verzoeker niet én kan filmen én met de aanwezigen zijn strafzaak kan bespreken, leidt tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is. Uit de beslissing en uit de motivering ervan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet af te leiden dat deze is ingegeven door vooringenomenheid. Deze wrakingsgrond slaagt dus niet.
3.7.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking, ook niet wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met parketnummer 16/652104-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mr. A. van Dijk en
mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 september 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.