ECLI:NL:RBMNE:2017:5865

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
UTR 17/3181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht wegens onttrekking aan tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf

In deze zaak heeft eiser, die in Italië strafrechtelijk is veroordeeld, zijn recht op bijstand in Nederland verloren. De rechtbank Midden-Nederland heeft geoordeeld dat de intrekking van het bijstandsrecht door het college van burgemeester en wethouders van Almere onterecht was. Eiser was in 2012 door Nederland aan Italië uitgeleverd en had zich onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De rechtbank stelde vast dat de wetgever met artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet werk en bijstand (Wwb) heeft beoogd deze bepaling te beperken tot personen die in Nederland veroordeeld zijn. Aangezien eiser niet in Nederland was veroordeeld, was de intrekking van zijn bijstandsrecht niet gerechtvaardigd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de intrekking van het recht op bijstand herroepen. Tevens is bepaald dat het college het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden en dat de proceskosten van eiser door het college moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 november 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/3181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Italië), eiser

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: [A] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), thans de Participatiewet, met ingang van 11 februari 2011 ingetrokken.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser ontving sinds 3 maart 2009 een uitkering op grond van de Wwb naar de norm van een alleenstaande met een volledige gemeentelijke toeslag. Bij besluit van 1 april 2011 heeft verweerder eisers recht op bijstand met ingang van 11 februari 2011 ingetrokken omdat eiser niet valt onder de kring van rechthebbenden. Bij besluit van 4 april 2011 heeft verweerder de aan eiser over de periode van 11 februari 2011 tot en met 31 maart 2011 verleende bijstand van eiser teruggevorderd. Eiser heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij besluit van 26 september 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is bij uitspraak van 26 februari 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad gegrond verklaard (Awb 11/2287). De rechtbank heeft zelf voorzien en de besluiten van 1 april 2011 en 4 april 2011 herroepen. Verweerder heeft hoger beroep aangetekend, maar dit op 30 maart 2013 ingetrokken. Op 27 april 2012 heeft verweerder aan de gemachtigde van eiser bericht dat eisers recht op bijstand is ingetrokken vanaf 11 februari 2011, omdat eiser zich heeft onttrokken aan een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel. Ook heeft verweerder de gemaakte kosten van bijstand van eiser teruggevorderd over de periode van 11 februari 2011 tot en met 31 maart 2011. Eiser heeft op 29 december 2016 verweerder verzocht om uitvoering te geven aan de uitspraak van 26 februari 2012 en de uitkering betaalbaar te stellen. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit, hetgeen gehandhaafd is in bezwaar, eisers recht op bijstand met ingang van 11 februari 2011 ingetrokken op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb, omdat eiser zich heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Volgens verweerder was eiser al vele jaren voorafgaand aan de datum van de intrekking op de hoogte van de veroordeling en van het feit dat hij werd gezocht in Italië voor zware delicten. Verweerder wijst er op dat er meerdere uitleveringsverzoeken zijn gedaan door Italië, dat de Nederlandse justitie naar aanleiding van elk verzoek actie heeft ondernomen en dat eiser zich daar steeds tegen heeft verzet. Verder heeft verweerder gewezen op het Europees Arrestatiebevel (EAB) van 28 september 2011. Dit EAB ziet op een arrest van een Italiaanse rechter van 25 januari 2001, waarbij eiser is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Dit arrest is onherroepelijk geworden op 27 juni 2002. Eiser is aangehouden op 12 januari 2012.
3. De rechtbank oordeelt naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken dat verweerder het bezwaar tegen het besluit van 26 januari 2017 terecht ontvankelijk heeft geacht. Hoewel reeds op 27 april 2012 door verweerder een besluit met hetzelfde rechtsgevolg als het primaire besluit aan de gemachtigde van eiser is toegestuurd, kan in dit geval niet worden gesproken van een herhaald besluit. Daarbij is van belang dat het besluit van 27 april 2012 niet op de juiste wijze bekend is gemaakt en dus niet in werking is getreden. Het besluit is uitsluitend toegestuurd aan de gemachtigde van eiser en niet naar eiser zelf. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat hij zich op dat moment niet als de gemachtigde van eiser beschouwde omdat hij geen contact meer met hem had. De rechtbank overweegt dat het enkele feit dat de gemachtigde van eiser hem in de eerdere beroepsprocedure bijstond, niet automatisch betekende dat hij eiser ook bijstond bij een nieuwe intrekking op een andere grondslag (vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 maart 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV7987)).
4. Eiser heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verweerder geen ruimte had om een nieuwe beslissing te nemen op het verzoek om bijstand, nu de rechtbank de eerdere intrekking heeft herroepen en zelf in de zaak heeft voorzien. Verweerder heeft hiermee feitelijk de uitspraak van de rechtbank teniet gedaan, omdat nu op andere gronden is besloten de uitkering toch niet te verstrekken.
5. Deze beroepsgrond slaagt niet. Een uitspraak waarbij een primair besluit is herroepen, staat er niet aan in de weg vervolgens op een geheel andere grondslag de bijstand van eiser in te trekken. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BK9842).
6. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat er geen grondslag is voor de intrekking over de periode van 11 februari 2011 tot en met het uitvaardigen van het EAB op 28 september 2011. Reeds hierom is het beroep gegrond.
7. Gelet op het voorgaande en omdat eiser heeft aangegeven een uitkering te willen tot het moment waarop hij is aangehouden (12 januari 2012), stelt de rechtbank vast dat de periode in geding loopt van 28 september 2011 tot 12 januari 2012.
8. Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat hij zich niet heeft onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. Tevens heeft hij er op gewezen dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb, niet ziet op buitenlandse veroordelingen.
9. Nog daargelaten dat verweerder niet heeft gesteld dat bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) is geïnformeerd of eiser in het opsporingsregister is opgenomen – hetgeen wel van belang is omdat eiser stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie – en verweerder ook niet heeft kunnen toelichten welke pogingen er zijn ondernomen om de vrijheidsstraf ten uitvoer te leggen, is de rechtbank van oordeel dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb alleen van toepassing is op Nederlandse veroordelingen. Dit artikel is in de Wwb ingevoegd met de Wet van 16 december 2010 tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2011). In de toelichting bij de Tweede Nota van Wijziging (Kamerstukken II 2010/11, 32 520, nr. 6, blz. 22) staat het volgende vermeld:
De aanpassing vormt een aanvulling op de Wet sociale zekerheidsrechten gedetineerden (WSG) die op 1 mei 2000 in werking is getreden. In de WSG is vastgelegd dat gedetineerden geen recht hebben op een uitkering tijdens detentie.
Personen die in Nederland veroordeeld zijn voor een misdrijf en zich aan de tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel onttrekken, vallen buiten de werkingssfeer van de WSG. Zij kunnen derhalve recht hebben op een uitkering. Dit is een ongewenste situatie, die de regering met deze nota van wijziging rechtzet.
Gelet op deze toelichting concludeert de rechtbank dat de wetgever heeft beoogd artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb te beperken tot personen die in Nederland veroordeeld zijn. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake. De beroepsgrond slaagt.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gelet op de aard van het gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding een bestuurlijke lus toe te passen of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te land. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het bezwaar alsnog gegrond verklaard wordt, het primaire besluit wordt herroepen en deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen primaire besluit.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het herroepen primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Falkmann, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.A. Steenbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.