Op 26 september 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Mollema - de Jong, tegen de rechter mr. P. Krepel. Het verzoek was gebaseerd op twijfels over de onpartijdigheid van de rechter, die volgens de verzoeker waren ontstaan na opmerkingen van de rechter tijdens een zitting op 3 augustus 2017. De verzoeker en zijn gemachtigde waren van mening dat de rechter onvoldoende kennis had van relevante jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot bedrijfsongevallen, wat hen deed besluiten tot wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de normen van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De kamer oordeelde dat het gestelde gebrek aan kennis van de jurisprudentie en de onvolledigheid van het proces-verbaal geen grond vormden voor de conclusie dat de rechter partijdig was.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van de verzoeker met zaaknummer 5829340 UC EXPL 17-4488 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.