ECLI:NL:RBMNE:2017:6152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 september 2017
Publicatiedatum
13 december 2017
Zaaknummer
444805 / HA RK 17-185
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 26 september 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H. Mollema - de Jong, tegen de rechter mr. P. Krepel. Het verzoek was gebaseerd op twijfels over de onpartijdigheid van de rechter, die volgens de verzoeker waren ontstaan na opmerkingen van de rechter tijdens een zitting op 3 augustus 2017. De verzoeker en zijn gemachtigde waren van mening dat de rechter onvoldoende kennis had van relevante jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot bedrijfsongevallen, wat hen deed besluiten tot wraking.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de normen van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees van de verzoeker voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De kamer oordeelde dat het gestelde gebrek aan kennis van de jurisprudentie en de onvolledigheid van het proces-verbaal geen grond vormden voor de conclusie dat de rechter partijdig was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van de verzoeker met zaaknummer 5829340 UC EXPL 17-4488 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie: Utrecht
Zaaknummer: 444805 / HA RK 17-185
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 26 september 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker], wonende te [woonplaats] , (verzoeker),
gemachtigde: mr. H. Mollema - de Jong.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het wrakingsverzoek van 15 augustus 2017;
  • De aanvullingen op het proces-verbaal van 15 augustus 2017;
  • De schriftelijke reactie van de rechter mr. P. Krepel van 7 september 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 september 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • Verzoeker en zijn gemachtigde;
  • mr. P. Krepel.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P. Krepel als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 5829340 UC EXPL 17-4488.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. Uit de bewoordingen van de rechter op de zitting van 3 augustus 2017 hebben verzoeker en zijn gemachtigde twijfels gekregen over de kennis van de rechter van de jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende bedrijfsongevallen. Na ontvangst van het proces-verbaal van de betreffende zitting zijn naar de mening van verzoeker en zijn gemachtigde de twijfels terecht gebleken en is besloten de rechter te wraken. Door de uitlatingen van de rechter ter zitting en door de inhoud van het proces-verbaal is verzoeker overtuigd van partijdigheid van de rechter in het voordeel van de werkgever, althans is de schijn van die partijdigheid bij verzoeker gewekt.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich op het standpunt dat onkunde of een verkeerde juridische beoordeling geen grond voor wraking vormt. Daarvoor is het hoger beroep bedoeld. Ten aanzien van het proces-verbaal stelt de rechter zich op het standpunt dat een proces-verbaal zelden alles vermeldt wat op zitting wordt besproken. Waarom een proces-verbaal om die reden halve waarheden of feitelijke onjuistheden zou bevatten, is hem niet duidelijk. Daarnaast geeft verzoeker niet aan om welke halve waarheden en feitelijke onjuistheden het gaat, behalve ten aanzien van het niet vermelden van de reactie van verzoeker met betrekking tot de tilmachine. De rechter ziet echter niet in hoe dit kan leiden tot partijdigheid. Verzoeker heeft voorts de gelegenheid gekregen aanvullingen te maken op het proces-verbaal en hij heeft hiervan ook gebruik gemaakt. Tot slot blijkt uit het voorlopig oordeel dat de rechter op verzoek van verzoeker en zijn gemachtigde heeft gegeven, onder meer inhoudende dat aan de zijde van de werkgever het nakomen van de zorgplicht een zwak punt in de zaak was, juist dat geen sprake is van partijdigheid in het nadeel van de heer [verzoeker] .

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter in de richting van verzoeker. Daarom zal de wrakingskamer beoordelen of naar objectieve maatstaven is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker de grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.5.
De wrakingskamer overweegt dat het gestelde gebrek aan kennis van de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad – wat daar ook van zij – geen grond oplevert die de conclusie rechtvaardigt dat het de rechter aan partijdigheid ontbreekt. Ook leidt het niet tot de schijn van partijdigheid. Daarbij geldt dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen een volgens de verzoeker onwelgevallige - voorlopige - visie op de zaak.
3.6.
Ook in de gestelde onvolledigheid van het proces-verbaal ziet de wrakingskamer geen reden om de wraking gegrond te verklaren. Niet valt in te zien hoe hieruit partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid, te minder nu verzoeker in de gelegenheid is gesteld om aanvullingen op het proces-verbaal aan te brengen.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de Afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 5829340 UC EXPL 17-4488 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. A. van Dijk
en mr. S.C. Hagedoorn als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.