ECLI:NL:RBMNE:2017:876

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen geweigerde omgevingsvergunning voor het plaatsen van keerwanden ten behoeve van opslag van bulk- en stukgoederen

In deze zaak gaat het om een beroep en verzoek om voorlopige voorziening tegen de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De vergunning was oorspronkelijk verleend op 20 november 2015 voor het plaatsen van keerwanden ten behoeve van de opslag van bulk- en stukgoederen. Echter, op 27 juni 2016 heeft de gemeente de vergunning herroepen na bezwaren van derde-partijen. Op 3 november 2016 werd de vergunning opnieuw geweigerd, wat leidde tot beroep van de verzoekers, [eiser 1] B.V. en [eiser 2]. De rechtbank heeft op 23 februari 2017 uitspraak gedaan in de voorlopige voorziening, waarbij de voorzieningenrechter oordeelde dat de weigering van de vergunning niet in stand kon blijven. De rechtbank concludeerde dat de eerdere vergunning herleefde, omdat de motivering voor de weigering onvoldoende was. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen, maar heeft wel de proceskosten van de verzoekers toegewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5201
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 februari 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiser 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en [eiser 2], wonende te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Termaat),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ramdoelare Tewari).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen: [derde-partij 1] , [derde-partij 2] , [derde-partij 3] , [derde-partij 4] , [derde-partij 5] , [derde-partij 6] , [derde-partij 7] , [derde-partij 8] , [derde-partij 9] , [derde-partij 10] , [derde-partij 11] en [derde-partij 12] , allen te [woonplaats] .
(gemachtigde: drs. E.M. Korevaar).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2015 heeft verweerder [eiser 1] B.V. ( [eiser 1] ) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van diverse keerwanden ten behoeve van de opslag/kering van bulk- en stukgoederen op het adres [adres] in [woonplaats] (het perceel).
Bij besluit van 27 juni 2016 heeft verweerder de onder meer door derde-partijen daartegen gemaakte bezwaren gegrond verklaard en de verleende vergunning herroepen en, naar de rechtbank begrijpt, de vergunning voor de keerwanden alsnog geweigerd.
[eiser 1] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Op 3 november 2016 heeft verweerder, onder intrekking van het besluit van 27 juni 2016, opnieuw beslist op de bezwaren tegen het besluit van 20 november 2015. Verweerder heeft de bezwaren gegrond verklaard en het besluit van 20 november 2015 herroepen en de omgevingsvergunning voor de keerwanden alsnog geweigerd. Het besluit van 3 november 2016 is gericht aan [eiser 2] .
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het tegen het besluit van 27 juni 2016 gerichte beroep van [eiser 1] mede gericht tegen het besluit van 3 november 2016. Ook [eiser 2] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 november 2016. Het beroep van [eiser 2] en [eiser 1] (verzoekers) wordt behandeld onder zaaknummer UTR 16/3344.
Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met het beroep met zaaknummer UTR 16/3344, plaatsgevonden op 12 januari 2017. [eiser 2] , directeur van [eiser 1] , is verschenen, bijgestaan door ing. [A] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. [B] . [derde-partij 7] , [derde-partij 8] en [derde-partij 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.

Overwegingen

Bij uitspraak van heden in het beroep met zaaknummer UTR 16/3344 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 november 2016 vernietigd. Dit betekent dat de op 20 november 2015 aan [eiser 1] verleende omgevingsvergunning herleeft en dat de keerwanden mogen worden gebruikt voor de in de notitie van 21 oktober 2016 genoemde activiteiten. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de daartegen gemaakte bezwaren.
Verzoekers hebben verzocht de voorziening te treffen dat verweerder jegens hen dient te handelen als ware [eiser 1] in het bezit van een omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op deze beslissing in de hoofdzaak, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt voor de door hen gevraagde voorlopige voorziening.
Derde-partijen betogen dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de door hen gevraagde voorziening.
Verzoekers stellen dat er wel sprake is van een spoedeisend belang. De keerwanden zijn noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de inrichting gelden. Zonder de keerwanden kan de bestaande bedrijfsvoering op het perceel niet worden voortgezet. Aangezien derde-partijen bij verweerder een verzoek om handhaving hebben ingediend, zal een weigering van de omgevingsvergunning voor de keerwanden betekenen dat verweerder handhavend moet optreden. Bij een weigering van de vergunning kunnen verzoekers de bestaande bedrijfsvoering op het perceel dus niet voortzetten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Zij overweegt daartoe dat verzoekers onweersproken hebben gesteld dat zij bij weigering van de vergunning de bestaande bedrijfsvoering op het perceel moeten staken. Dat verzoekers zelf het risico hebben genomen om de wanden al te realiseren en al met de activiteiten aan te vangen voordat de vergunning onherroepelijk was, neemt niet weg dat zij een spoedeisend belang hebben bij een oordeel over de vraag of verweerder de vergunning terecht heeft geweigerd.
Aangezien verzoekers een spoedeisend belang hadden bij de door hen gevraagde voorziening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekers ten behoeve van dit verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 742,20 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting vanwege de gevoegde behandeling met het beroep, waarde per punt € 495,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient ook het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers tot een bedrag van € 742,50;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan verzoekers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.