Bij uitspraak van heden in het beroep met zaaknummer UTR 16/3344 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van 3 november 2016 vernietigd. Dit betekent dat de op 20 november 2015 aan [eiser 1] verleende omgevingsvergunning herleeft en dat de keerwanden mogen worden gebruikt voor de in de notitie van 21 oktober 2016 genoemde activiteiten. Verweerder dient opnieuw te beslissen op de daartegen gemaakte bezwaren.
Verzoekers hebben verzocht de voorziening te treffen dat verweerder jegens hen dient te handelen als ware [eiser 1] in het bezit van een omgevingsvergunning.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op deze beslissing in de hoofdzaak, geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding is voor een vergoeding van de proceskosten die verzoekers hebben gemaakt voor de door hen gevraagde voorlopige voorziening.
Derde-partijen betogen dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij de door hen gevraagde voorziening.
Verzoekers stellen dat er wel sprake is van een spoedeisend belang. De keerwanden zijn noodzakelijk om te voldoen aan de voorwaarden die op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de inrichting gelden. Zonder de keerwanden kan de bestaande bedrijfsvoering op het perceel niet worden voortgezet. Aangezien derde-partijen bij verweerder een verzoek om handhaving hebben ingediend, zal een weigering van de omgevingsvergunning voor de keerwanden betekenen dat verweerder handhavend moet optreden. Bij een weigering van de vergunning kunnen verzoekers de bestaande bedrijfsvoering op het perceel dus niet voortzetten.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een spoedeisend belang. Zij overweegt daartoe dat verzoekers onweersproken hebben gesteld dat zij bij weigering van de vergunning de bestaande bedrijfsvoering op het perceel moeten staken. Dat verzoekers zelf het risico hebben genomen om de wanden al te realiseren en al met de activiteiten aan te vangen voordat de vergunning onherroepelijk was, neemt niet weg dat zij een spoedeisend belang hebben bij een oordeel over de vraag of verweerder de vergunning terecht heeft geweigerd.
Aangezien verzoekers een spoedeisend belang hadden bij de door hen gevraagde voorziening, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoekers ten behoeve van dit verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 742,20 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting vanwege de gevoegde behandeling met het beroep, waarde per punt € 495,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Verweerder dient ook het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden.