ECLI:NL:RBMNE:2018:1412

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
16/653333-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld; geen (putatief) noodweer/-exces

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 november 2017 in Utrecht betrokken was bij een vechtpartij. De verdachte, samen met een medeverdachte, werd beschuldigd van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en openlijk geweld tegen meerdere slachtoffers. Tijdens de terechtzittingen op 6 en 27 maart 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de verdachte en zijn medeverdachte opzettelijk geweld hebben gebruikt tegen [slachtoffer 1], die op dat moment weerloos op de grond lag. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer en dat de verdachte niet opzettelijk handelde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, aangezien de verdachte met opzet geweld had gebruikt tegen het hoofd van [slachtoffer 1]. De rechtbank verwierp het verweer van noodweer, omdat de verdachte zelf de confrontatie had opgezocht en er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan medeplegen van poging tot doodslag en openlijk in vereniging geweld plegen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden en moest een schadevergoeding van € 1.594,87 betalen aan [slachtoffer 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653333-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Achterhoek te Zutphen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 6 maart 2018 en 27 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. T. Tanghe en van hetgeen verdachte en mr. M.J. Lamers, advocaat te Utrecht, alsmede door de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
onder 1 primair: op 18 november 2017 in Utrecht al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
onder 1 subsidiair: op 18 november 2017 in Utrecht al dan niet samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
onder 1 meer subsidiair: op 18 november 2017 in Utrecht al dan niet samen met een ander [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
onder 2 primair: op 18 november 2017 in Utrecht openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ;
onder 2 subsidiair: op 18 november 2017 in Utrecht [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) de confrontatie bleven zoeken met de andere groep. Verder gaat de officier van justitie ervan uit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] , een en ander zoals in het schriftelijk requisitoir omschreven.
In de visie van de officier van justitie kan geen van de bij deze vechtpartij betrokken personen een geslaagd beroep doen op noodweer. Vóór het geweld bestond voor iedereen in ruime mate de gelegenheid om weg te lopen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat het bestanddeel ‘opzettelijk’ niet bewezen kan worden, een en ander zoals omschreven in zijn pleitnota. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, aangezien sprake is van noodweer(exces) en hierdoor het opzet niet bewezen kan worden. Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat vrijspraak moet volgen, omdat sprake is van putatief noodweer(exces) en hierdoor het opzet niet bewezen kan worden. Als meest subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake was van medeplegen, zodat verdachte moet worden vrijgesproken van dat onderdeel in de tenlastelegging.
Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte, in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake was van (putatief) noodweer(exces).
Verder is de raadsman van mening dat het onderdeel ‘slaan’ in de tenlastelegging niet te bewijzen is als poging doodslag en/of zware mishandeling, zodat verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken. Bovendien heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering.
Ten aanzien van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken, aangezien het bestanddeel ‘in vereniging’ respectievelijk ‘tezamen en in vereniging’ niet bewezen kan worden verklaard. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien sprake was van (putatief) noodweer(exces). Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, aangezien het bestanddeel ‘opzettelijk’ niet kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde [1]
Op 18 november 2017 heeft er in Utrecht op de Steenweg een vechtpartij plaatsgevonden tussen twee groepjes van personen. [2] Verdachte was samen met [medeverdachte] en later voegde [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) zich bij hen. [3] De andere groep bestond uit [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] (hierna respectievelijk [slachtoffer 1] , [slachtoffer 5] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ). [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] op straat aan het rappen waren en dat zij langs een groepje liepen dat dat kennelijk niet waardeerde. Een jongen met een negroïde uiterlijk kwam naar [slachtoffer 3] lopen en zij raakten in gesprek. [5] [slachtoffer 1] had niet de indruk dat het een vervelend gesprek was, maar op een gegeven moment voelde hij dat de sfeer slechter werd. [6]
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] aan het rappen waren en dat er op een gegeven moment een groepje jongens om [slachtoffer 5] en [slachtoffer 3] heen stond. Hij merkte dat de sfeer niet zo goed was. [7] [slachtoffer 4] heeft verder verklaard dat de twee groepen bij elkaar stonden en dat het tot een confrontatie kwam. Het werd duw- en trekwerk. [8]
Op de camerabeelden is te zien dat beide groepen elkaar om 1.50 uur de hand geven en hun weg willen vervolgen. [slachtoffer 5] komt teruglopen en zoekt de confrontatie met [medeverdachte] . [medeverdachte] geeft [slachtoffer 5] een duw. [9] Om 1.51.23 uur geeft [slachtoffer 3] verdachte een trap. [slachtoffer 1] heeft ondertussen zijn jas uitgetrokken. Om 1.51.27 uur probeert [slachtoffer 5] verdachte met rechts te slaan. Hij mist in eerste instantie, maar zwaait vrijwel direct daarop met zijn rechterarm terug en raakt daarbij het hoofd van verdachte. [medeverdachte] slaat [slachtoffer 1] naar de grond, waardoor [slachtoffer 1] pal voor de voeten van verdachte terecht komt. [slachtoffer 1] steunt met zijn handen en knieën op de grond. Om 1.51.29 geeft verdachte met de neus van zijn rechterschoen twee trappen in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] , waarvan de eerste zichtbaar raak is. Terwijl dit gebeurt komt [slachtoffer 2] erbij. [10] Om 1.51.32 uur haalt verdachte met zijn vuist uit naar [slachtoffer 5] , maar mist. [11] Om 1.51.33 uur haalt verdachte nog een keer uit met zijn vuist naar [slachtoffer 5] en deze klap lijkt wel raak te zijn. [12] Er ontstaat om 1.51.42 uur een aantal kleine vechtpartijtjes, waarbij over en weer wordt geslagen. [slachtoffer 1] is inmiddels weer opgestaan. [medeverdachte] ligt samen met [slachtoffer 4] op de grond. [13] Om 1.51.48 uur geeft [slachtoffer 2] aan [slachtoffer 4] een aantal kniestoten. Om 1.51.50 uur probeert [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] weg te duwen bij [slachtoffer 4] .
[slachtoffer 1] krijgt van [medeverdachte] een klap waardoor hij gelijk neervalt op de grond en roerloos blijft liggen. Om 1.52.17 uur is [slachtoffer 3] in gevecht met verdachte, [medeverdachte] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 5] loopt erop af. [14] Om 1.51.22 uur stompt [medeverdachte] [slachtoffer 5] met kracht in zijn gezicht, waardoor [slachtoffer 5] achterover met zijn hoofd op de straat neervalt en eveneens roerloos blijft liggen. Om 1.52.30 uur halen verdachte en [medeverdachte] tegelijkertijd uit naar [slachtoffer 4] . Verdachte slaat [slachtoffer 4] nog een keer op zijn achterhoofd. [slachtoffer 5] en [slachtoffer 1] liggen dan nog steeds roerloos op de grond. [15]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat de donkere jongen waarmee hij stond te praten plotseling agressief werd. Verder heeft [slachtoffer 3] verklaard dat hij tijdens de vechtpartij rake klappen op zijn hoofd heeft gekregen. [slachtoffer 3] werd door twee jongens aangevallen en hij had het idee dat zij wisten hoe ze moesten vechten. [16]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] een trap heeft gegeven toen deze op handen en knieën op de grond steunde. Verdachte heeft verklaard dat hij twee keer heeft geschopt. Verder heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] op dat moment voor hem stonden en dat hij met ze heeft gevochten. [17]
[medeverdachte] heeft verklaard dat er ruzie was ontstaan en dat de ruzie vechten werd. [18] [medeverdachte] heeft een rake klap uitgedeeld. [19] Verder heeft [medeverdachte] verklaard dat hij er voor zijn vriend, verdachte, wilde zijn. [20]
Overwegingen ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier op de dood van [slachtoffer 1] , is aanwezig indien verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden, heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In de onderhavige zaak is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte heeft samen met [medeverdachte] in een vechtpartij geweld uitgeoefend op het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] werd door [medeverdachte] tegen zijn hoofd geslagen, waardoor hij ten val kwam. Op het moment dat [slachtoffer 1] op handen en knieën weerloos op de grond steunde, werd hij door verdachte tegen zijn hoofd geschopt. De rechtbank heeft daarbij op de camerabeelden waargenomen dat verdachte zijn rechtervoet naar achter bewoog en dat hij vervolgens twee gerichte schoppende bewegingen naar het hoofd van [slachtoffer 1] maakte. Te zien is dat verdachte in ieder geval bij de eerste schop met de neus van zijn schoen het hoofd van [slachtoffer 1] raakte. Op een later moment werd [slachtoffer 1] door [medeverdachte] met een vuistslag nog eens hard tegen zijn hoofd geslagen. Als gevolg hiervan klapte [slachtoffer 1] met zijn hoofd tegen de grond en bleef hij vervolgens roerloos liggen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is en dat heftig geweld tegen het hoofd zeer wel denkbaar tot de dood van een slachtoffer kan leiden. Verdachte wordt geacht hiervan op de hoogte te zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het hiervoor beschreven heftige geweld dat verdachte en [medeverdachte] gericht en bij herhaling hebben uitgevoerd tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer 1] . Door de combinatie van het geven van een harde schop en vuistslagen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , hebben verdachte en [medeverdachte] willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat [slachtoffer 1] als gevolg van dit geweld zou komen te overlijden. De rechtbank is daarbij niet gebleken van aanwijzingen voor het tegendeel. Zij verwerpt dan ook het verweer dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet.
De raadsman heeft (subsidiair) aangevoerd dat sprake was van (putatief) noodweer(exces) en dat daardoor het tenlastegelegde opzet niet bewezen kan worden. Volgens de raadsman dient dit tot vrijspraak te leiden. Anders dan de raadsman kennelijk meent, leidt een dergelijk verweer, indien dit slaagt, tot een schulduitsluitingsgrond. Een gegrond beroep op een schulduitsluitingsgrond kan niet tot een vrijspraak leiden, maar raakt aan de strafbaarheid van de verdachte. Om die reden zal de rechtbank dit verweer bespreken in rubriek 7 strafbaarheid van verdachte.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte is samen met [medeverdachte] de confrontatie aangegaan met de groep personen waartoe [slachtoffer 1] behoorde. Verdachte en [medeverdachte] hebben verklaard dat zij elkaar wilden helpen. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake geweest van een vechtpartij die als één doorlopend geheel moet worden beschouwd. Verdachte en [medeverdachte] hebben hieraan vanaf het begin tot aan het eind in overwegend aanvallende zin deelgenomen. Dit geldt vooral voor het geweld in de richting van [slachtoffer 1] . Verdachte en [medeverdachte] hebben daarbij er op geen enkel moment blijk van gegeven dat zij zich hebben willen distantiëren van het geweld tegen [slachtoffer 1] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Overweging ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
Uit de bewijsmiddelen valt direct af te leiden dat verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De door verdachte geleverde bijdrage is van voldoende gewicht om te worden aangemerkt als het ‘in vereniging’ plegen van geweld.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte opzettelijk geprobeerd heeft [slachtoffer 1] van het leven te beroven door meerdere malen geweld uit te oefenen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] .
Ook acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met twee anderen op de openbare weg geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
Primair
op 18 november 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende verdachte en zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) tegen diens hoofd gestompt en die (op dat moment op zijn knieën op de grond zittende) [slachtoffer 1] tegen diens hoofd geschopt en die [slachtoffer 1] (opnieuw/weer) (met - zeer veel - kracht) tegen diens hoofd, gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte en/of (met zijn hoofd) (hard) op de straat terecht kwam, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
op 18 november 2017 te Utrecht, op of aan de openbare weg, te weten de Steenweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit het meermalen (met kracht) slaan/stompen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
onder 1: medeplegen van poging tot doodslag;
onder 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde aangevoerd dat verdachte een beroep op noodweer toekomt aangezien sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Verdachte moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank vindt dat het trappen door verdachte niet in verhouding staat tot die ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aan verdachte een beroep op noodweerexces toekomst, nu de overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging het gevolg is van een hevige gemoeds-beweging die werd veroorzaakt door die aanranding. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in de veronderstelling was dat hij zich mocht verdedigen en hem een beroep op putatief noodweer toekomt.
De rechtbank zal alle vormen van noodweer hier bespreken.
De officier van justitie heeft betoogd dat er geen sprake was van een noodweersituatie.
Voor een geslaagd beroep op noodweer(-exces) moet er - onder meer - sprake zijn van een feitelijke aantasting van eigen, of andermans lijf, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Kan één van deze cumulatief in de wet opgesomde elementen niet worden vastgesteld, dan strandt een beroep op noodweer(-exces).
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake was van een noodweersituatie.
Vastgesteld kan worden dat personen uit de groep [slachtoffer 1] c.s. op straat zijn gaan rappen. [slachtoffer 5] heeft verklaard hij vaak rapt over dingen die hij dat moment ziet. [21] Verdachte en zijn medeverdachte zijn hierop op de rappende jongens afgestapt en er ontstond een gesprek. Op de camerabeelden is te zien dat de groepen uiteen lijken te gaan en dat verdachte en [medeverdachte] zich omdraaien en de confrontatie met de andere groep opzoeken door weer op deze groep af te lopen. Er is op dat moment geen sprake van enige dreiging of onmiddellijk dreigend gevaar van de kant van de [slachtoffer 1] c.s..
Volgens de verklaring van [slachtoffer 3] zat de dreiging veeleer in de wijze waarop [medeverdachte] naar hem kwam toelopen.
Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat sprake is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Dat het uiteindelijk iemand uit de groep van [slachtoffer 1] c.s. is geweest die de eerste geweldshandeling heeft verricht, doet daar niet aan af. Ook is niet van belang dat verdachte op enig moment in de loop van het gevecht werd geslagen door [slachtoffer 5] , terwijl verdachte direct tegenover twee of meer andere personen uit de groep [slachtoffer 1] c.s. stond. Verdachte en [medeverdachte] hadden met een agressieve houding het gevecht immers zelf opgezocht. Bovendien heeft verdachte ruimte en mogelijkheden gehad om zich eerder van het hele gevecht te distantiëren. Het beroep op noodweer(exces) wordt dan ook verworpen.
Ook het beroep op putatief noodweer wordt verworpen. Er is geen sprake van dat verdachte verschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de situatie van belaging waarin hij meende te verkeren op het moment voorafgaande aan de schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Deze situatie was namelijk reëel, maar was, zoals hiervoor is geoordeeld, in hoge mate te wijten aan het daaraan voorafgaande agressieve gedrag van verdachte en [medeverdachte] .
Concluderend zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat, in geval de rechtbank tot strafoplegging komt, geen langere gevangenisstraf dan 4 maanden onvoorwaardelijk opgelegd moet worden. De raadsman heeft aangevoerd dat, in strafverminderende zin, rekening gehouden moet worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de omstandigheid dat verdachte het verloop van de voorlopige hechtenis als bijzonder zwaar heeft ervaren.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met [medeverdachte] geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door geweld uit te oefenen tegen diens hoofd . Het geweld bestond uit schoppen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] terwijl deze op handen en knieën op de grond steunde en uit het tot twee maal toe stompen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is door de tweede stomp op grond gevallen en buiten bewustzijn geraakt. Daarnaast heeft verdachte samen met anderen in die vechtpartij klappen uitgedeeld aan [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] .
Door dit forse geweld in het uitgaansleven heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers, waarvan sommige ernstige verwondingen hebben opgelopen. Dat dit bij [slachtoffer 1] niet tot dodelijke verwondingen heeft geleid, is een gelukkige omstandigheid, die geenszins is te danken aan verdachte en diens handelen. De slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 5] ondervinden tot op heden nog steeds lichamelijke en psychische klachten ten gevolge van deze feiten. Voorts veroorzaken dergelijke feiten, zeker als het feit plaatsvindt op de openbare weg en er mensen getuigen van zijn, gevoelens van onveiligheid en onrust bij deze getuigen in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met de ernst van de feiten en de context waarin deze zijn gepleegd, zoals dat tot uitdrukking komt in de wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat de groep waartoe de slachtoffers behoorden evenzeer heeft bijgedragen aan het ontstaan van de vechtpartij.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 23 januari 2018;
- een reclasseringsadvies van 23 maart 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld tot een forse gevangenisstraf in verband met geweldsdelicten tijdens het uitgaan. Opvallend is dat verdachte deze feiten ook samen met de medeverdachte heeft gepleegd. Dit is echter enige jaren geleden, maar het heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw gewelddadige feiten te plegen.
Uit genoemd reclasseringsrapport volgt dat de reclassering zich onthoudt van een strafadvies, omdat verdachte de feiten ontkent en de rapporteur geen factoren heeft gevonden die een reclasseringsinterventie behoeven. Wel heeft de rapporteur ter overweging meegegeven dat een voortzetting van de detentie zal leiden tot ontslag en een verslechtering van de financiële situatie van verdachte.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming van langere duur dan verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht met zich brengt.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden is.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.594,87. Dit bedrag bestaat uit € 394,87 materiële schade en € 1.200,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd is en dat deze hoofdelijk kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, aangezien de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.594,87 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.594,87, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 1.594,87;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 1.594,87 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2017 tot de dag van de volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 25 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij en/of (een van) zijn mededader(s) op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter, voorzitter, mrs. R.J.A. Schaaf en C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Prinsen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2018.
Mr. Van de Lustgraaf is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende verdachte en/of zijn
mededader met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) in/tegen diens gezicht, althans
zijn hoofd, geslagen/gestompt en/of die (op dat moment op zijn knieën, althans
op de grond, zittende) [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met - zeer veel -
kracht) in/tegen, althans in de richting van, diens gezicht, althans zijn
hoofd, geschopt en/of die [slachtoffer 1] (opnieuw/weer) (met - zeer veel - kracht)
in/tegen diens gezicht, althans zijn hoofd, geslagen/gestompt, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte en/of (met zijn hoofd) (hard) op de
straat/grond terecht kwam, althans op de grond/straat viel, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, ter
uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] , hebbende
verdachte en/of zijn mededader met dat opzet die [slachtoffer 1] (met kracht) in/tegen
diens gezicht, althans zijn hoofd, geslagen/gestompt en/of die (op dat moment
op zijn knieën, althans op de grond, zittende) [slachtoffer 1] meermalen, althans
eenmaal, (met - zeer veel - kracht) in/tegen, althans in de richting van,
diens gezicht, althans zijn hoofd, geschopt en/of die [slachtoffer 1] (opnieuw/weer)
(met - zeer veel - kracht) in/tegen diens gezicht, althans zijn hoofd,
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte en/of (met
zijn hoofd) (hard) op de straat/grond terecht kwam, althans op de grond/straat
viel, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) in/tegen diens gezicht, althans
zijn hoofd, heeft/hebben geslagen/gestompt en/of die (op dat moment op zijn
knieën, althans op de grond, zittende) [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met
- zeer veel - kracht) in/tegen, althans in de richting van, diens gezicht,
althans zijn hoofd, heeft/hebben geschopt en/of die [slachtoffer 1] (opnieuw/weer) (met
- zeer veel - kracht) in/tegen diens gezicht, althans zijn hoofd, heeft/hebben
geslagen/gestompt, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] bewusteloos raakte en/of (met
zijn hoofd) (hard) op de straat/grond terecht kwam, althans op de grond/straat
viel, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, op of aan de openbare weg, te weten de Steenweg en/of
Bakkerstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5]
, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (met kracht)
slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam
en/of het (met kracht) duwen van die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 november 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, opzettelijk
mishandelend [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] meermalen,
althans eenmaal, (met kracht) heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt
in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam en/of (met kracht) die [slachtoffer 3] en/of
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft geduwd, waardoor voornoemde [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
en/of [slachtoffer 5] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben
ondervonden.
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 19 november 2017 en 2 december 2017, genummerd PL0900-2017349985, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 152. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde pagina 58.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 102.
4.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 83.
5.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 83.
6.Proces-verbaal aangifte, doorgenummerde pagina 84.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 124.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 125.
9.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 78.
10.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 79.
11.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 136.
12.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 137.
13.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 79.
14.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 80.
15.Proces-verbaal, doorgenummerde pagina 81.
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 119.
17.Proces-verbaal ter terechtzitting van 27 maart 2018.
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 96.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 97.
20.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 98.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde pagina 141.