ECLI:NL:RBMNE:2018:206

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2018
Zaaknummer
16/706326-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelname aan een criminele organisatie gericht op hennepteelt en -bezit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 januari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie gericht op het telen en/of aanwezig hebben van hennep. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op verschillende data, waarbij de officier van justitie, mr. N.M. Collenburg, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.H. Dijkstra, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte deelname aan een criminele organisatie in de periode van 7 april 2014 tot en met 16 februari 2016, en het medeplegen van het bereiden en/of bewerken van 35,5 kilogram hennep op 23 januari 2015.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie en de verdediging zorgvuldig gewogen. De officier van justitie vroeg vrijspraak voor het tweede feit, maar achtte het eerste feit wettig en overtuigend bewezen. De verdediging pleitte voor integrale vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor beide ten laste gelegde feiten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, aangezien de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerijen niet kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de gegevens in het dossier te fragmentarisch en summier waren om de deelname aan een georganiseerde hennepteelt te onderbouwen.

Evenzo oordeelde de rechtbank dat er geen direct bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de hennepknipruimte, en dat er onvoldoende bewijs was om vast te stellen dat hij zelf bezig was met het knippen van de hennep. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het eerste als het tweede feit, en verklaarde het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/706326-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 oktober 2016, 8 februari 2017, 27 en 28 november 2017. Ter terechtzitting van 8 januari 2018 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. N.M. Collenburg en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, neer op het volgende:
1. Deelneming aan een criminele organisatie gericht op het telen, dan wel aanwezig hebben van (een grote hoeveelheid) hennep in de periode van 7 april 2014 tot en met 16 februari 2016 in de gemeente Soest en/of de gemeente Amersfoort.
2. Medeplegen van het bereiden en/of bewerken en/of verwerken, dan wel aanwezig hebben van 35,5 kilogram hennep op 23 januari 2015 te Hoogland, gemeente Amersfoort.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd voor het onder 2 ten laste gelegde en acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Zij baseert zich daarbij op de zich volgens haar in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat voor beide ten laste gelegde feiten sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1: deelneming criminele organisatie
Juridisch kader
Op grond van vaste jurisprudentie is sprake van deelname aan een criminele organisatie indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vlg. HR 10 februari 2015,
ECLI:NL:HR:2015:264en HR 14 maart 2017,
ECLI:NL:HR:2017:413).
Tenlastelegging
Aan verdachte is op de voet van (thans) artikel 11b van de Opiumwet de deelname aan een criminele organisatie tenlastegelegd met als oogmerk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, althans aanwezig hebben van (telkens) (een grote hoeveelheid) hennep.
Gelet op deze tenlastelegging moet voor een bewezenverklaring allereerst kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van het in georganiseerd verband - kort gezegd - telen van of bezit van hennep.
Overweging en conclusie
Voor het bestaan van een organisatie die zich bezig hield met hennepteelt of -bezit ziet de rechtbank als meest concrete aanwijzing in het dossier de in de tenlastegelegde periode aangetroffen (omvangrijke) hennepkwekerijen en de hennepknipperij. Weliswaar komt de naam van verdachte in de desbetreffende zaaksdossiers, die overigens (behoudens de als feit 2 ten laste gelegde knipperij) niet als aparte feiten aan verdachte ten laste zijn gelegd, wel voor, maar zijn betrokkenheid bij deze kwekerijen in georganiseerd verband kan niet worden bewezen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte tweemaal is gezien bij een pand waarin kort daarna een hennepkwekerij (in aanbouw) is aangetroffen (zaaksdossiers 5 en 6). In zaaksdossier 5 is verdachtes vingerafdruk aangetroffen op een in de droogruimte gevonden thermosfles, in zaaksdossier 6 heeft verdachte verklaard dat hij van plan was om op die locatie wiet te gaan telen.
Ook kan worden geconstateerd dat verdachtes voornaam voorkomt in kennelijk hennep gerelateerde administratie die is aangetroffen in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 1] .
Daarnaast blijkt uit het dossier dat verdachte eenmaal voor medeverdachte [medeverdachte 2] (onbekend gebleven) goederen heeft afgeleverd op een adres in Maasbree waar een growshop was gevestigd, waarbij hij voor [medeverdachte 2] een bedrag van € 44.000,- in ontvangst heeft genomen.
Tenslotte bevindt zich in het dossier een afgeluisterd telefoongesprek waarin verdachte met medeverdachte [medeverdachte 1] spreekt over het slopen van boxen. De telefoon van verdachte straalt tijdens dat gesprek een paal aan in de buurt van een in aanbouw zijnde hennepkwekerij die de politie diezelfde dag heeft opgerold.
Het bovenstaande roept weliswaar vragen op, maar zegt, ook in onderling verband en samenhang bezien, te weinig over de vraag of sprake was van een georganiseerd verband gericht op hennepteelt en/of -bezit. De verschillende gegevens zijn daarvoor te fragmentarisch en te summier en ook onderling te verschillend om elkaar te kunnen ondersteunen. Ook het proces-verbaal over (de voorbereidingen van) een transport van een vorkheftruck naar Engeland geven geen ondersteuning aan het geheel, nu iedere concrete aanwijzing dat dit transport gerelateerd was aan hennep, ontbreekt. Daar komt nog bij dat de in- of uitvoer van hennep als oogmerk van de organisatie niet ten laste is gelegd.
Los van het feit dat het dossier voor het bestaan van de organisatie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs biedt, kan verdachtes deelneming hieraan, die moet strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, niet worden bewezen.
Uit de observaties, verschillende tapgesprekken en uit de verklaringen van de getuige [getuige] volgt weliswaar dat verdachte en zijn medeverdachten contact met elkaar onderhielden, dat zij elkaar ontmoetten, dat zij werkzaamheden voor elkaar en met elkaar verrichtten, dat daarbij geld werd verdiend en dat er mogelijk sprake was van enige mate van rangorde in die onderlinge contacten, maar ze geven geen inzicht in de rol van verdachte en de medeverdachten noch in de mate van samenwerking tussen hen
in het kader van georganiseerde hennepteelt en/of -bezit.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
4.3.2.
Vrijspraak ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen direct bewijs bevat dat verdachte betrokken was bij de aangetroffen hennep-knipruimte in een loods op de [adres] te [woonplaats] . Verdachte reed in een auto die kort daarvoor op het terrein van de [adres] stond geparkeerd en verbalisanten hebben in die auto een sterke hennepgeur waargenomen. Het dossier bevat echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om vast te kunnen stellen dat verdachte in de loods is geweest waar de knipruimte is aangetroffen. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte zelf bezig is geweest met het knippen van de hennep, noch dat hij over de hennep kon beschikken.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte ook hiervan vrijspreken.

5.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter,
mrs. E. Akkermans en J.A. Spee, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 januari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 7 april 2014 tot en met 16 februari 2016 in
de gemeente Soest en/of de gemeente Amersfoort, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, te weten een
organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, althans
aanwezig hebben, van (telkens) een grote hoeveelheid, althans van (telkens)
een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 11a lid 1 Opiumwet
art 11 lid 3 Opiumwet
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2015 te Hoogland, gemeente Amersfoort, althans
in het arrondissement Midden-Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]
)
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 35, 5 kilogram gram hennep, althans
een grote hoeveelheid, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van
een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 11 lid 2 Opiumwet