4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De hieronder weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Ten aanzien van feit 2: medeplegen bereiden/verwerken/bewerken, dan wel aanwezig hebben van 35,5 kilo hennep en feit 3: aanwezig hebben van 680 gram hennep(gruis)
Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2015
Op 23 januari 2015, kwamen wij, verbalisanten, bij een woonboerderij op de [adres] te [woonplaats] .Wij zagen vanaf de voorzijde dat links een schuur was gesitueerd waar licht brandde. Wij zagen vervolgens drie personen aan een tafel zitten. Wij zagen op de tafel een groot wit droognet staan met daarop henneptakken en -toppen. Wij zagen dat er meerdere netten met henneptoppen en henneptakken rondom de tafel stonden.
Wij zagen en hoorden dat collega’s een verdachte bij de woning aanhielden. Dit bleek [verdachte] te zijn.Wij, verbalisanten, hebben vervolgens alle hennep en restanten van hennep in beslag genomen. Wij hebben deze hennep in vuilniszakken verplaatst en voor onderzoek naar het politiebureau gebracht. Ook hebben wij de materialen die gebruikt werden om de hennep te bewerken of vervaardigen in beslag genomen. Wij zagen dat het acht vuilniszakken betrof. Wij zagen dat wij drie vuilniszakken alleen met toppen van hennep en vijf vuilniszakken met takken en daaraan toppen hadden verzameld.
Proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2015
Op 23 januari 2015 was ik, verbalisant, in mijn hoedanigheid van hennep coördinator, op het adres [adres] te [woonplaats] in verband met een doorzoeking naar aanleiding van het aantreffen van een bedrijfsruimte waarin een aantal personen bezig waren om vers geoogste hennepplanten te ‘toppen’.
Ik ben vervolgens naar de woning van [verdachte] gegaan.
Ik zag dat er in de woonkamer een trap was gemaakt. Ik liep vervolgens de trap op. Ik zag dat er op deze verdieping een deur was, welke niet was afgesloten. Ik opende de deur en zag dat daarachter een droogruimte was gemaakt voor henneptoppen. Ik zag op de vloer veel resten liggen van geoogste, gedroogde hennepplanten. Ik zag op de vloer een kartonnen doos staan. Ik keek erin en zag daar een zak met zogenaamd KIF liggen, dat is hennepgruis, dat van de droogrekjes af wordt gehaald na droging van de henneptoppen.
Proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2015
Op 23 januari 2015 testte ik, verbalisant, een 8-tal Cannabisproducten afkomstig van de [adres] te [woonplaats] . De collega’s namen in totaal acht vuilniszakken in beslag. Vijf van deze vuilniszakken zaten vol met planten en drie zaten vol met toppen. Uit elke vuilniszak heb ik een monster genomen welke ik getest heb. De Cannabistest werd uitgevoerd. Ik zag dat er een verkleuring ontstond. Hiermee werd bevestigd dat het om hennepplanten, dan wel delen of producten daarvan, ging, en wel van het soort Cannabis. Ik zag tevens aan de kleur en het uiterlijk, en rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort Cannabis, vermeld op lijst 2 van de Opiumwet. Tevens heb ik de hennep gewogen. Ik zag dat de totale hoeveelheid planten in de vijf vuilniszakken 20,6 gram betrof. Ik zag dat de totale hoeveelheid henneptoppen in de drie vuilniszakken 14,9 kilogram betrof. In totaal is er dus 35,5 kilogram hennep in beslag genomen.
Proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2015
Op 23 januari 2015 testte ik, verbalisant, een aantal Cannabisproducten, afkomstig uit een hennepknipperij-drogerij in een woning en naastgelegen loods aan de [adres] te [woonplaats] .
Tijdens een doorzoeking heb ik op diverse locaties delen van hennepplanten aangetroffen: op de zolder van de loods, op de zolder van de woning net bovenaan de trap en in een drogerij.
Ik zag dat in genoemde drogerij, op de zolder van de woning, een zak lag met daarin zogenaamde KIF. Ik woog deze zak en zag dat het om 680 gram hennepgruis (KIF) ging. Ik nam uit deze zak een monster. De Cannabistest werd uitgevoerd. Ik zag dat er een verkleuring ontstond. Hiermee werd bevestigd dat het om hennepplanten, dan wel delen of producten daarvan, ging, en wel van het soort Cannabis. Ik zag tevens aan de kleur en het uiterlijk, en rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort Cannabis, vermeld op lijst 2, onderdeel B, van de Opiumwet.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3]
Ik ben mededirecteur van [onderneming] . In Hoogland en Amersfoort bezit [onderneming] meerdere panden en percelen. Eén van deze panden/percelen in [woonplaats] is de [adres] . Dit is een boerderijwoning met meerdere bijgebouwen/schuren. Ongeveer 6 jaar geleden is bedoeld perceel met alle opstallen verhuurd aan [verdachte] . Ik kan vanuit mijn woning bedoeld perceel zien. Vandaar dat ik ook weet dat [verdachte] zelf sinds een jaar of 6 in het pand woont. Ik zie hem daar regelmatig.
Voor zover mij bekend worden de opstallen door [verdachte] niet onderverhuurd.
Ik kom ongeveer één keer per maand bij hem op het erf en in de woning/opstallen, als de huur betaald moet worden.
Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1]
Je bent aangehouden in een loods op de [adres] te [woonplaats] . Wat kun je verklaren over wat er is gebeurd?
Ik ben daar inderdaad geweest. Ik ben door iemand benaderd met de vraag of ik wilde knippen.
Het klopt dat ik, voordat ik ging knippen, in de bijbehorende woning ben geweest. Toen ik daar aankwam, kreeg ik van een man te horen dat ik nog niet kon beginnen met knippen. Ik mocht toen van hem in het huis wachten. Daar waren volgens mij nog een paar andere personen die later gingen knippen. U vraagt mij door wie ik binnengelaten ben in de woning. Dat was door een man met grijs haar. Volgens mij werd de man [verdachte] genoemd door de andere aanwezigen. Ik weet niet meer met wie ik allemaal naar de schuur ben gelopen. Volgens mij werd ons wel door de grijze man medegedeeld dat we konden beginnen met knippen.
Door de raadsman gevoerd verweer
De raadsman van verdachte heeft nog opgemerkt dat niet kan worden gezegd dat verdachte wetenschap had van het gebeuren in de loods, nu het een groot perceel betreft. De rechtbank gaat hieraan voorbij. Immers, uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte (de enige) huurder en de bewoner van het gehele perceel was. Verdachte gedroeg zich ook zo: ten tijde van het aantreffen door de politie midden in de nacht lag zijn minderjarige zoon in de woning te slapen en in ieder geval een van de knippers, [medeverdachte 1] , heeft in de woning gewacht tot zij kon beginnen met knippen. Dat verdachte niet zou weten wat er zich in de loods zou afspelen, wordt bovendien door de verklaring van [medeverdachte 1] weersproken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat haar door de man met grijs haar, [verdachte] genaamd, werd medegedeeld wanneer zij konden beginnen met knippen. Daarnaast verklaart van de [A] dat er werd geknipt in de ruimte waar verdachte zijn dierenvoederwinkel wilde beginnen. Daarbij komt dat niet alleen in de loods en omgeving, maar ook op verschillende plaatsen in de op hetzelfde erf gelegen woning van verdachte een aanzienlijke hoeveelheid hennep gerelateerde goederen is aangetroffen. Zo werd een doos met daarin hennepgruis in een ruimte boven de woonkamer van verdachte gevonden te midden van allerlei hennep gerelateerde goederen. Verdachte heeft voor de aanwezigheid van het hennepgruis noch voor de aanwezigheid van de hennep gerelateerde goederen een verklaring gegeven.
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte, samen met anderen hennep heeft bewerkt, alsmede dat hij 680 gram hennep(gruis) aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 1: deelneming criminele organisatie
Juridisch kader
Op grond van vaste jurisprudentie is sprake van deelname aan een criminele organisatie indien een betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (vlg. HR 10 februari 2015,ECLI:NL:HR:2015:264en HR 14 maart 2017,ECLI:NL:HR:2017:413). Tenlastelegging
Aan verdachte is op de voet van (thans) artikel 11b van de Opiumwet de deelname aan een criminele organisatie tenlastegelegd met als oogmerk het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, althans aanwezig hebben van (telkens) (een grote hoeveelheid) hennep.
Gelet op deze tenlastelegging moet voor een bewezenverklaring kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van het in georganiseerd verband - kort gezegd - telen van of bezit van hennep.
Overweging en conclusie
Voor het bestaan van een organisatie die zich bezig hield met hennepteelt of -bezit ziet de rechtbank als meest concrete aanwijzing in het dossier de in de tenlastegelegde periode aangetroffen (omvangrijke) hennepkwekerijen en -knipperij. Uit het dossier volgt, en de rechtbank acht ook bewezen, zoals hiervoor omschreven, dat verdachte op 23 januari 2015 in de loods naast zijn woning in vereniging 35,5 kilogram hennep heeft bewerkt en in zijn woning 680 gram hennepgruis, aanwezig heeft gehad. Verder is er in de auto van verdachte een tomtom aangetroffen waarin adressen staan van (onder meer) een aantal van deze hennepkwekerijen. De koppeling met feitelijke handelingen met betrekking tot hennep door verdachte is echter dun. Uit de observaties volgt dat slechts één enkele keer wordt gezien dat verdachte met zijn auto bij één van deze panden parkeert. Niet gezien wordt dat hij de kwekerij ingaat, dan wel dat hij daar iets doet dat aan die kwekerij kan worden gerelateerd. De betrokkenheid van verdachte bij deze kwekerijen, laat staan in georganiseerd verband, kan niet worden bewezen.
Voorts is in de woning van verdachte administratie aangetroffen waarop informatie staat die met hennep te maken heeft, zoals ‘stekken’, ‘strijkzakken’, ‘knippers’, enz. en die vermoedelijk de administratie van (een) kwekerij(en) betreft. Het dossier biedt echter geen inzicht over op welke periode dit ziet, welk samenwerkingsverband hierbij betrokken is en wat de rol van verdachte is. Tenslotte bevindt zich in het dossier een afgeluisterd telefoongesprek waarin medeverdachte [medeverdachte 2] met verdachte spreekt over het slopen van boxen. De telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] straalt tijdens dat gesprek een paal aan in de buurt van een in aanbouw zijnde hennepkwekerij die de politie diezelfde dag oprolt.
Het bovenstaande roept weliswaar vragen op, maar zegt, ook in onderling verband en samenhang bezien te weinig over de vraag of sprake is van een georganiseerd verband gericht op de hennepteelt en/of -bezit. De verschillende aanwijzingen zijn daarvoor te fragmentarisch en te summier en ook onderling te verschillend om elkaar te kunnen ondersteunen. Ook het proces-verbaal over (de voorbereidingen van) een transport van een vorkheftruck naar Engeland geven geen ondersteuning aan het geheel, nu hierbij iedere concrete aanwijzing dat dit transport gerelateerd was aan hennep, ontbreekt. Daar komt nog bij dat de in- of uitvoer van hennep als oogmerk van de organisatie niet ten laste is gelegd.
Los van het feit dat het dossier voor het bestaan van de organisatie naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende bewijs biedt, kan verdachtes deelneming hieraan, die moet strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, niet worden bewezen.
Uit de observaties, verschillende tapgesprekken en uit de verklaringen van de getuige [getuige 4] volgt weliswaar dat verdachte en zijn medeverdachten contact met elkaar onderhielden, dat zij elkaar ontmoetten, dat zij werkzaamheden voor elkaar en met elkaar verrichtten, dat daarbij geld werd verdiend en dat er mogelijk sprake was van enige mate van rangorde in die onderlinge contacten, maar ze geven geen inzicht in de rol van verdachte en de medeverdachten noch in de mate van samenwerking tussen hen
in het kader van hennepteelt en/of bezit.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4: medeplegen van witwassen dan wel schuldwitwassen
Algemeen
Voor een veroordeling ter zake van witwassen zoals ten laste gelegd, is allereerst vereist dat bewezen moet kunnen worden dat het voorwerp waarop de verdenking van witwassen betrekking heeft, afkomstig is uit enig misdrijf en dat verdachte (als medepleger) opzettelijk één of meer van de ten laste gelegde verhullingshandelingen heeft gepleegd.
Gobbi [registratienummer]
Uit het dossier volgt dat de koopovereenkomst van deze boot tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte op 23 januari 2015 is aangetroffen. Op 5 mei 2014 is er een bedrag van € 81.500,- via een bankrekening van [bedrijf] BV (hierna verder: [bedrijf] ), waar verdachte op dat moment (mede) bestuurder van was, betaald voor de boot. Verder zit in het dossier een btw-verklaring betreffende de boot op naam van verdachte. De boot is uiteindelijk door [bedrijf] verkocht aan [medeverdachte 3] . Er zijn derhalve meerdere aanwijzingen dat verdachte betrokken is geweest bij de aan- en verkoop van de boot. Voorts valt op dat sprake is van verschillende contante stortingen en betalingen voor de aankoop (en doorverkoop) en dat de boot in relatief korte tijd driemaal van eigenaar (tenaamgestelde) wisselt. Het dossier bevat echter onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de gelden die gemoeid zijn geweest met de aankoop en verkoop van de boot van misdrijf afkomstig waren en wat precies de rol van verdachte bij de transacties rond deze boot is geweest. Dit brengt mee dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
I-sloep [registratienummer]
In de woning van verdachte is een koopovereenkomst en het registratiebewijs van de I-sloep gevonden, waarin staat dat de boot op 21 maart 2014 voor een bedrag van € 21.500 aan contanten is gekocht. De naam van de koper is niet ingevuld. In het dossier wordt verondersteld dat de boot is aangekocht met (crimineel) contant geld van de medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Dit laatste blijft echter een veronderstelling, die naar het oordeel van de rechtbank op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen niet kan worden hardgemaakt. Daar komt bij dat op grond van het aanwezige bewijsmateriaal niet is vast te stellen dat verdachte wist dat het goed (en/of het geld waarmee dit is aangeschaft) van misdrijf afkomstig was. Dit brengt mee dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte ter zake van de I-sloep [registratienummer] het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 5: in voorraad hebben van valse merkgoederen op 23 januari 2015
Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2015
Op 23 januari 2015 kwamen wij, verbalisanten, bij de [adres] te [woonplaats] .
Wij zagen en hoorden dat collega’s een verdachte bij de woning aanhielden. Dit bleek [verdachte] te zijn. Wij hoorden van collega’s dat zij mee naar binnen waren gegaan met verdachte en dat zij toen in de hal en in de woonkamer van de woonboerderij tientallen dozen met nieuwe kleding opgestapeld zagen staan.
Ik, verbalisant, zag in de slaapkamer van de woning in een kast, waarvan de deur op een kier stond, een aantal doosjes staan. Er lagen meerdere nieuw uitziende en opeengestapelde doosjes in de openstaande kast. Ik heb deze doosjes in beslag genomen.
Ik heb vervolgens alle kleding die in dozen verspreid was over meerdere kamers en de hal, in beslag genomen. Ik zag dat deze kleding in nieuwverpakking zat en in meerdere dozen uitgestald stond.
Proces-verbaal van bevindingen van 9 februari 2015
Op 23 januari 2015 waren wij, verbalisanten, ter plaatse bij een woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Ik, verbalisant, zag dat er in de gang van de woning een aantal dozen stonden met daarin jassen van onder andere het merk North Face. Ik zag dat deze jassen nog in het plastic zaten en dat er labeltjes aan de jassen zaten. In een andere kamer zag ik nog meer dozen staan met daarin jassen eveneens in het plastic verpakt.
Proces-verbaal inbeslaggenomen kleding
Naar aanleiding van een doorzoeking op een woonboerderij op de [adres] te [woonplaats] op 23 januari 2015 werd aldaar een grote partij kleding (jassen, trainingspakken, sokken) aangetroffen en inbeslaggenomen. De verdachte in dezen is [verdachte] . De aangetroffen kleding had [verdachte] staan voor de markthandel.
In totaal gaat het om (onder andere): Adidas trainingspakken 40 stuks, Northface jassen 391 stuks, Breitling horloge 1 stuk.
Proces-verbaal onderzoek horloges
Ik, verbalisant, ben met drie horloges die bij de doorzoeking op 23 januari 2015 van de woonboerderij aan de [adres] te [woonplaats] waren aangetroffen, naar de Juwelier [juwelier] aan de [adres] te [woonplaats] gegaan om te laten onderzoeken. De juwelier verklaarde mij: het horloge van het merk Breitling is een nagemaakt horloge.
Brief van [getuige 1] van 12 februari 2015 met aangifte
Op 12 februari 2015 hebben wij aangifte gedaan tegen N.N. betreffende een inbeslagneming op 22 (de rechtbank begrijpt: 23) januari 2015.
Ik ben werkzaam bij [coöperatieve vereniging] en doe aangifte namens de leden dan wel opdrachtgevers van [coöperatieve vereniging] waaronder Adidas en Breitling. Deze aangifte heeft betrekking op vervalsingen van de algemeen bekende en onderscheidende (beeld)merken Adidas en Breitling. Deze merken zijn door bovengenoemde bedrijven geregistreerd in de zin van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) en Verordening (EG) 40/1994 inzake het Gemeenschapsmerk onder de volgende nummers:
Adidas nr. 358770, 384253, 628591, 5271580
Breitling nr. 890749, 613794
Bovendien zijn bovenstaande registraties door de rechthebbenden althans in de gehele Benelux gedeponeerd voor onder meer Nice klasse nummer 14 en 25, te weten horloges en kleding. Gezien het voorgaande zijn de merkhouders, dan wel licentiehouder(s) aldus exclusief gerechtigd om voornoemde merken in Nederland te voeren.
De politie Amersfoort heeft op 22 (de rechtbank begrijpt: 23) januari 2015 een partij goederen in beslag genomen te Amersfoort. De partij bestaat uit:
- Trainingspakken, valselijk voorzien van het merk Adidas;
- 1 horloge, valselijk voorzien van het merk Breitling.
[getuige 2] , werkzaam als controleur bij [coöperatieve vereniging] , heeft vervolgens vastgesteld dat deze producten vervalsingen zijn van producten van de rechthebbenden en tevens benadeelden in dezen, mede op grond van de inferieure kwaliteit van de gebruikte materialen, de onjuiste labels en de gebrekkige afwerking van de producten.
Aanvullende aangifte van 24 februari 2015 van [getuige 1]
Ik ben werkzaam bij [coöperatieve vereniging] en doe aangifte namens de leden dan wel opdrachtgevers van [coöperatieve vereniging] waaronder The North Face. Deze aanvullende aangifte heeft betrekking op vervalsingen van het algemeen bekende en onderscheidende (beeld)merk The North Face. Dit merk is door The North Face Apparel Corp. geregistreerd in de zin van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) en Verordening (EG) 40/1994 inzake het Gemeenschapsmerk, onder de volgende nummers:
The North Face nr. 1190693, 5002746, 1196112, 4143632.
Bovendien is/zijn bovenstaande registratie(s) voor het merk North Face door de rechthebbende althans in de gehele Benelux gedeponeerd voor onder meer Nice klasse nummer 25, te weten kleding. Gezien het voorgaande is de merkhouder, dan wel licentiehouder(s) aldus exclusief gerechtigd om voornoemd merk in Nederland te voeren.
De politie Amersfoort heeft op 22 (de rechtbank begrijpt: 23) januari 2015 een partij goederen in beslag genomen te Amersfoort. De partij bestaat onder andere uit:
kleding, valselijk voorzien van het merk The North Face.
[getuige 2] , werkzaam als controleur bij [coöperatieve vereniging] , heeft vervolgens vastgesteld dat deze producten vervalsingen zijn van producten van de rechthebbende en tevens benadeelde in dezen, mede op grond van de inferieure kwaliteit van de gebruikte materialen, de onjuiste labels en de gebrekkige afwerking van de producten.
Rapportage Strafzaak, opgemaakt door [getuige 2] met foto’s
[coöperatieve vereniging]
Plaats van inbeslagname: [adres] te [woonplaats] .
Datum van inbeslagname en datum van expertise: 22 (de rechtbank begrijpt: 23) januari 2015.
Rapport: op vrijdag 22 (de rechtbank begrijpt: 23) januari 2015 werden mij, rapporteur, goederen getoond in het bureau van politie te Amersfoort. De goederen werden door mij gefotografeerd teneinde vast te stellen dat het om namaak goederen gaat.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2]
Ik was de inspecteur op 23 januari 2015.
We kijken naar het materiaal, nek labels, belabeling van het product en hoe het is ingepakt. We maken er foto’s van, het kantoor neemt contact op met de merkhouder en de foto wordt getoond. Er wordt een rapportage opgemaakt.
Pagina 1, (
van de fotomap [coöperatieve vereniging] 150047NL) foto rechtsboven: De punt van de ‘i’ zit scheef op de Adidas. Pagina 1 links midden: Hier is slordig stikwerk te zien. Pagina 2 foto linksboven: het nek label is slordig ingenaaid. U, rechter-commissaris, vraagt of het niet eens kan voorkomen dat het labeltje iets schuin is ingenaaid. Zo zie je het in de Bijenkorf niet. Hierop beoordelen wij. Ik denk niet dat Adidas afgekeurde partijen in de handel brengt. Ik weet hoe fanatiek ze zijn op de kwaliteit van hun producten.
U, rechter-commissaris, vraagt wat er te zien is aan de North Face op pagina 6, linksonder. Het is niet duidelijk of het Small is of Extra Large. Dat is mijns inziens een valsheidskenmerk. The North Face levert de jassen aan met een label, maar zonder prijs daarop. De doos linksboven op pagina 5 is geen North Face doos, maar een merkloze doos. Merken leveren nooit in merkloze dozen.
Proces-verbaal van bevindingen van 23 januari 2015
Ik, verbalisant, heb verdachte [verdachte] voorgeleid voor onderzoek. Tijdens de voorgeleiding heb ik aan verdachte gevraagd hoe hij aan de grote hoeveelheid jassen in zijn woning was gekomen. Ik hoorde verdachte zeggen dat hij deze gekocht had. Toen ik hem vroeg van wie hij de jassen gekocht had, hoorde ik verdachte zeggen dat hij zich op zijn zwijgrecht wilde beroepen en niets meer wenste te verklaren.
Ten aanzien van feit 6: in voorraad hebben van valse merkgoederen op 1 september 2015
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming
Op 1 september 2015 werd wederom voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Tijdens de doorzoeking was de bewoner, verdachte [verdachte] , aanwezig.
Proces-verbaal van relaas
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres] te [woonplaats] op 1 september 2015 werden (onder meer) de navolgende goederen in beslaggenomen:
51 jassen, merk The North Face
4. 6 paar slippers, merk Dolce Gabbana
5. 274 flesjes parfum, diverse merken.
Brief van [getuige 1] van 3 november 2015 met aangifte
Op 3 november 2015 hebben wij aangifte gedaan tegen N.N. betreffende een inbeslagneming op 1 september 2015 te Hoogland.
Ik ben werkzaam bij [coöperatieve vereniging] en doe aangifte namens de leden dan wel opdrachtgevers van [coöperatieve vereniging] waaronder Chanel, Chloe, Christian Dior, Guerlain, Hermes, Hugo Boss, The North Face en Versace. Deze aangifte heeft betrekking op vervalsingen van de algemeen bekende en onderscheidende (beeld)merken Chanel, Chloe, Christian Dior, Givency, Guerlain, Hermes, Hugo Boss, The North Face en Versace. Deze merken zijn door bovengenoemde bedrijven geregistreerd in de zin van het Benelux Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (BVIE) en Verordening (EG) 40/1994 inzake het Gemeenschapsmerk onder de volgende nummers:
Chanel nr. 318753, 737653
Chloe nr. 3683661, 11879161
Christian Dior nr. 329409, 329284, 2618494
Givenchy nr. 224979
Guerlain nr. 125773, 1205336
Hermes nr. 8772428, 854050, 8772436
Hugo Boss nr. 49254, 604811
The North Face nr. 1190693, 1196112, 4143632
Versace nr. 1665439, 1665306
Bovendien zijn bovenstaande registraties door de rechthebbenden althans in de gehele Benelux gedeponeerd voor onder meer Nice klasse nummer 3 en 25, te weten kleding en parfum. Gezien het voor aangaande zijn de merkhouders, dan wel licentiehouder(s) aldus exclusief gerechtigd om voornoemde merken in Nederland te voeren.
De politie Amersfoort heeft op 1 september 2015 een partij goederen in beslag genomen te [woonplaats] . De partij bestaat uit:
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Chanel;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Chloe;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Christian Dior;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Givenchy;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Guerlain;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Hermes;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Hugo Boss;
- Jassen, valselijk voorzien van het merk The North Face;
- Parfum, valselijk voorzien van het merk Versace.
[B] , werkzaam als controleur bij [coöperatieve vereniging] , heeft vervolgens vastgesteld dat deze producten vervalsingen zijn van producten van de rechthebbenden en tevens benadeelden in dezen, mede op grond van de inferieure kwaliteit van de gebruikte materialen, de onjuiste labels en de gebrekkige afwerking van de producten.
Rapportage Strafzaak, opgemaakt door [B] met foto’s
[coöperatieve vereniging]
Plaats van inbeslagname: Amersfoort.
Datum van inbeslagname: 1 september 2015
Datum van expertise: 9 september 2015
Rapport: op 9 september 2015 ben ik naar het beslaghuis te Utrecht gegaan waar men goederen had opgeslagen welke in beslag waren genomen (kleding, parfums dan wel eau de toilet van diverse merken). Ik heb deze goederen aan een controle onderworpen. De mij getoonde geuren zijn niet origineel, de verpakkingen zijn niet conform de originele verpakkingen.
De doppen en de spuitmondjes zijn van een andere kwaliteit dan de originele. Diverse doppen en spuitmondjes zaten zelfs zo los dat ze spontaan van de flesjes afvielen.
Tevens werden mij diverse jassen getoond van (onder andere) het merk The North Face. Het viel mij op dat de jassen van beide merken in dezelfde plastic zakken verpakt waren met enkel de naam van het merk verschillend. De stickers met barcodes waren, op 2 cijfers en 2 letters na, identiek. Afgaande op de slordig ingebrachte labels lijkt het mij dat dit geen originele jassen betreft. De aangetroffen slippers van het merk D&G die mij getoond werden, zijn niet origineel. De dozen zijn niet origineel, de stickers met barcode op deze dozen zijn niet origineel. De slippers zelf zijn van goedkoop plastic en zijn van een zeer slechte kwaliteit.
Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2]
Wij inspecteurs maken de foto’s, wij beoordelen. We sturen de foto’s door naar kantoor. Het kantoor neemt contact op met de merkhouder.
De foto map met zaaknummer 150733NL: Parfums zijn voor ons over het algemeen vrij eenvoudig te bekijken. Wij kijken veelal naar de slangetjes, in de originele zitten die altijd recht. De namaak hebben vaak een bolling in het flesje en dan zit het slangetje dus schuin in de hoek, anders gaat het flesje niet leeg (pagina 6 foto map, linksonder).
Conclusie ten aanzien van de feiten 5 en 6
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, in die zin dat verdachte de valse merkgoederen in voorraad heeft gehad. In de aangifte van [coöperatieve vereniging] zijn objectieve criteria vermeld aan de hand waarvan de echtheid van de goederen wordt vastgesteld. Door de controleurs van [coöperatieve vereniging] is toegelicht welke van deze criteria specifiek bij deze partij van toepassing waren. Anders dan de raadsman is de rechtbank voorts van oordeel dat met de rapportages van de controleurs en het verhoor van één van hen, in samenhang met de aangifte namens de verschillende merkhouders vastgesteld kan worden dat (een deel van) de goederen valse merkgoederen betroffen. De goederen zijn in de woning van verdachte aangetroffen en verdachte heeft verklaard dat hij die goederen heeft gekocht. Verdachte heeft geen verklaring willen geven over hoe, van wie en voor welke prijs hij een dergelijke grote partij goederen heeft gekocht, terwijl aan de hand van diverse objectieve kenmerken is vastgesteld dat het valse merkgoederen betreft. Gelet hierop en de omstandigheid dat het om zeer grote partijen (luxe) goederen gaat, concludeert de rechtbank dat verdachte wist van de valsheid van die goederen.
Ten aanzien van de overige ten laste gelegde valse merkgoederen geldt dat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aan de hand van objectieve criteria is vermeld op grond waarvan de valsheid van deze merkgoederen is vastgesteld. De rechtbank spreekt verdachte voor deze goederen dan ook vrij.
Ten aanzien van feit 7: voorhanden hebben onderdeel pistool en munitie
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming
Op 1 september 2015 werd voor een doorzoeking ter inbeslagneming binnengetreden in de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Tijdens de doorzoeking was de bewoner, te weten verdachte [verdachte] , aanwezig.
Tijdens de doorzoeking werden onder andere inbeslaggenomen:
- Een patroonhouder met 9 patronen, categorie: munitie
- Knalpatronen, categorie: munitie
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3]
Ik ben mededirecteur van [onderneming] . In Hoogland en Amersfoort bezit [onderneming] meerdere panden en percelen. Eén van deze panden/percelen in [woonplaats] is de [adres] . Dit is een boerderijwoning met meerdere bijgebouwen/schuren. Ongeveer 6 jaar geleden is bedoeld perceel met alle opstallen verhuurd aan [verdachte] . Ik kan vanuit mijn woning bedoeld perceel zien. Vandaar dat ik ook weet dat [verdachte] zelf sinds een jaar of 6 in het pand woont. Ik zie hem daar regelmatig.
Voor zover mij bekend worden de opstallen door [verdachte] niet onderverhuurd.
Ik kom ongeveer één keer per maand bij hem op het erf en in de woning/opstallen, als de huur betaald moet worden.
Proces-verbaal van bevindingen van 25 februari 2016
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagname op de [adres] te [woonplaats] vond de politie in de woonkamer op de begane grond op de eettafel een patroonhouder met daarin 9 patronen. In een slaapkamer op de begane grond werd een doos met 50 stuks “Pyro Knall-patronen” aangetroffen.
Proces-verbaal van bevindingen van 30 september 2015
Ik, verbalisant, heb naar aanleiding van de onder dit proces aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen een nader onderzoek ingesteld waarbij het onderstaande werd bevonden.
1. Wapen: onderdeel pistool (patroonmagazijn),
Cat. III sub I
Verbodsartikel: artikel 26 lid 1 WWM,
Strafartikel: artikel 55 lid 3a WWM, gelet op artikel 3 lid 1 WWM
Bovenvermeld patroonmagazijn kaliber 9x19 mm is een wezenlijk onderdeel van een pistool.
2. Munitie: scherpe patronen,
Cat. III
Verbodsartikel: artikel 26 lid 1 WWM,
Strafartikel: artikel 55 lid 1 WWM
a) 9 scherpe patronen, kaliber 9 mm Luger (=9x19mm), merk PPU (5x) en nny (4x), afkomstig uit het onder 1 omschreven patroonmagazijn, zijnde munitie bestemd of geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen af te schieten;
b) 50 scherpe pyrotechnische patronen, kaliber 15mm, zijnde munitie bestemd om afgeschoten te worden door middel van een vuurwapen.
Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 aanhef onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III Wet Wapens en munitie.
Door de raadsman gevoerd verweer
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden gezegd dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het patroononderdeel en de patronen en daarmee geen beschikkingsmacht over deze zaken had. Hij voert aan dat verdachte deze zaken nooit heeft gezien, dat er heel veel spullen in de woning van verdachte liggen en dat hij altijd veel aanloop heeft, zodat het zo kan zijn dat iemand deze zaken heeft achtergelaten in de woning van verdachte.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Immers, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, is het patroonmagazijn met patronen gevonden op de eettafel in de woonkamer en de knalpatronen in een inbouwkast in een slaapkamer op de begane grond. Uit beide vindplaatsen kan worden afgeleid dat de goederen aanwezig waren in de nabijheid (en ten aanzien van het patroonmagazijn met de patronen: in het zicht) van verdachte, dat verdachte de beschikkingsmacht had over deze goederen en dat bij verdachte, als enige huurder en als bewoner van de woning, sprake is geweest van bewustheid met betrekking tot de aanwezigheid van deze goederen.
Conclusie
Uit het bovenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan.