ECLI:NL:RBMNE:2018:3097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
4 juli 2018
Zaaknummer
16/659144-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennis van de eerbaarheid en vrijspraak van meerdere beschuldigingen van ontuchtige handelingen

Op 4 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man uit Hilversum, die beschuldigd werd van schennis van de eerbaarheid en meerdere gevallen van ontuchtige handelingen. De man werd beschuldigd van het zich op openbare plaatsen ontbloot vertonen en het betasten van jonge vrouwen in Baarn in januari en februari 2018. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan schennis van de eerbaarheid op 19 februari 2018, toen hij op de Acacialaan in Baarn werd betrapt terwijl hij zich masturbeerde. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, maar sprak de man vrij van de andere beschuldigingen wegens onvoldoende bewijs. De verklaringen van de aangeefsters werden als te algemeen en niet ondersteunend beschouwd, en de rechtbank vond dat er geen voldoende bewijs was om de man te linken aan de andere feiten. De rechtbank weigerde ook het verzoek van de verdediging om de straf gelijk te stellen aan de tijd die de man al in voorarrest had doorgebracht, omdat de man enkel voor schennis was veroordeeld. De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs bij beschuldigingen van seksuele misdragingen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659144-18
Vonnis van de meervoudige kamer van 4 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] , [woonplaats]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 mei 2018 en 20 juni 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.E. Craenen en van hetgeen verdachte en mr. I.V. Nagelmaker, advocaat te Apeldoorn, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en mr. M.A.J. Kubatsch namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 20 juni 2018 door middel van een nadere omschrijving gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1op 17 januari 2018 in Baarn, [slachtoffer 1] door geweld of andere feitelijkheden of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;
feit 2op 8 januari 2018 in Baarn, [slachtoffer 2] door geweld of ander feitelijkheden of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;
feit 3op 1 februari 2018 in Baarn, [slachtoffer 3] door geweld of ander feitelijkheden of bedreiging met geweld of andere feitelijkheden heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen;
feit 4op 14 februari 2018 schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd doordat hij zich met ontbloot geslachtsdeel aan de openbare weg de Acacialaan in Baarn heeft bevonden;
feit 5op 8 februari 2018 schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd doordat hij zich met ontbloot geslachtsdeel aan de openbare weg de Vinkenhof in Baarn heeft bevonden;
feit 6op 15 februari 2018 schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd doordat hij zich met ontbloot geslachtsdeel aan de openbare weg de Kerkstraat in Baarn heeft bevonden;
feit 7op 19 februari 2018 schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd doordat hij zich met ontbloot geslachtsdeel aan de openbare weg de Acacialaan in Baarn heeft bevonden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van feit 7 geldt dat verdachte op heterdaad is aangehouden. Op basis van het proces-verbaal van bevindingen bestaat geen enkele twijfel dat verdachte op 19 februari 2018 ten overstaan van de verbalisant aan het masturberen was (feit 7). De verklaring van verdachte dat hij aan het plassen was is volstrekt ongeloofwaardig.
Ten aanzien van de andere feiten wordt een beroep gedaan op schakelbewijs.
Verdachte is aangehouden op een plek waarover meerdere meldingen van aanranding en het plegen van schennis waren gedaan. Het signalement van verdachte sluit aan bij de signalementen die de aangeefsters van de dader hebben gegeven. Met name de tatoeage op de onderrug die door aangeefster [slachtoffer 1] is gezien, is een opvallend kenmerk dat overeenkomt met verdachte. De contra-indicaties die zich in het dossier bevinden kunnen worden weerlegd door de overeenkomsten in modus operandi, het kleine gebied waarin de feiten zich hebben afgespeeld en waar verdachte is geweest, de betrapping van verdachte op heterdaad en de overeenkomsten in het door de aangeefsters gegeven signalement.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft haar standpunt verwoord in een ter terechtzitting overgelegde pleitnota. Kort gezegd heeft zij integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 tot en met 6 kan niet worden vastgesteld dat verdachte bij het feit is betrokken, alsdus de raadsvrouw. De door de aangeefsters gegeven signalementen zijn te algemeen om vast te stellen dat verdachte de dader is.
Verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 7 ten laste gelegde feit, omdat verdachte aan het wildplassen was en zich daardoor niet opzettelijk oneerbaar heeft gedragen. Maar ook indien feit 7 bewezen wordt verklaard, is schakelbewijs niet aan de orde. De modus operandi in de andere zaken komt niet overeen met de wijze waarop feit 7 is gepleegd, waardoor geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat verdachte bij die andere zaken is betrokken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van het onder feit 7 tenlastegelegde [1]
Op 19 februari 2018 is verdachte aangehouden wegens schennis van de eerbaarheid. De verbalisant heeft ten aanzien daarvan het volgende gerelateerd:

Op maandag 19 februari 2018 (…) zag ik (…) een persoon staan op de Acacialaan te Baarn. (…) Ik zag dat de persoon met een hand zijn trui omhoog hield tot halverwege zijn buik. (…) Ik zag dat de persoon met zijn andere hand zijn geslachtsdeel in zijn hand had en rukkende bewegingen maakte. Tegelijkertijd liep de persoon mijn kant op. (…) Toen de persoon ter hoogte van de motorkap van het dienstmotorvoertuig stond, had de persoon nog steeds zijn geslachtsdeel in zijn hand en maakte rukkende bewegingen. (…) Ik zag dat de persoon mij heel duidelijk aankeek in mijn ogen. Dit alles speelde zich af op de openbare weg, waar een ieder dit had kunnen zien. (…) Hierop hebben collega (…) en ik de persoon (…) aangehouden ter zake openbare schennis der eerbaarheid. (…) Op het politbureau bleek de persoon te zijn genaamd:
[verdachte]
Geboren op [1986] te [geboorteplaats] .” [2]
Verbalisant heeft vervolgens aangifte gedaan van dit incident:

Ik doe aangifte van schennis der eerbaarheid.” [3]
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 7
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, zoals onder feit 7 ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging dat verdachte zich niet opzettelijk oneerbaar heeft gedragen, wordt weerlegd door het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal. Er bestaat geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid van voornoemd proces-verbaal. De verklaring van verdachte dat hij aan het wildplassen was, is in strijd met de specifiek omschreven feitelijke bevindingen van de verbalisant en wordt dan ook als onjuist terzijde geschoven.
Vrijspraak feiten 1 tot en met 6
Verdachte wordt onder feit 1 tot en met 6 verweten dat hij de eerbaarheid van de aangeefsters heeft aangerand en op openbare plaatsen schennis van de eerbaarheid heeft gepleegd ten overstaan van de aangeefsters.
Ten aanzien van voornoemde feiten bestaat het bewijs ten aanzien van de dader steeds slechts uit een enkele verklaring afgelegd door de aangeefsters. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvoerding (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De rechtbank stelt vast dat de aangiften van de feiten 1 tot en met 6 onvoldoende worden ondersteund door ander bewijs. Volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad is het toegelaten om bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan soortgelijke feiten die bewezen zijn geacht, als ondersteunend bewijs te gebruiken. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak echter niet voldaan aan de vereisten voor het gebruik van schakelbewijs. Er bestaat onvoldoende verband tussen het bewijsmateriaal dat heeft geleid tot de bewezenverklaring van feit 7 enerzijds en de verklaringen van de aangeefsters ten aanzien van feit 1 tot en met 6 anderzijds. De rechtbank wijst op het verschil in de modus operandi tussen feit 7 ten opzichte van feit 1 tot en met 6. Ten eerste komt het type slachtoffer niet overeen. De feiten 1 tot en met 6 zijn gepleegd ten overstaan of ten aanzien van jonge vrouwen, hetgeen niet het geval is bij feit 7, waar het slachtoffer een man was. Daarnaast zijn de aangeefsters van de feiten 1 tot en met 4 en van feit 6 vastgepakt of aangeraakt of is daartoe een poging gedaan. Een dergelijke gedraging heeft verdachte niet verricht ten aanzien van de verbalisant.
De signalementen die de aangeefsters hebben gegeven betreffen verder te algemene uiterlijke kenmerken om verdachte daaraan te linken. De specifieke kenmerken van de dader waarover aangeefsters [slachtoffer 3] en [aangeefster] hebben verklaard (een baard, respectievelijk een baardje van een aantal dagen), matchen daarnaast niet met verdachte. Daarbij komt dat verdachte diverse zeer opvallende en zichtbare tatoeages heeft, zowel in zijn hals als op zijn handen, die niet door de aangeefsters zijn opgemerkt. Aangeefster [slachtoffer 1] heeft weliswaar een streep op de onderrug van de dader als onderdeel van een tatoeage beschreven en hoewel verdachte ook een tatoeage op zijn onderrug heeft, acht de rechtbank dit enkele gegeven onvoldoende kenmerkend.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van de onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde feiten te komen. Verdachte zal daarom van deze feiten worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 7
op 19 februari 2018 te Baarn zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de openbare weg de Acacialaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 7 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen.
Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 7schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, voortzetting van het gebiedsverbod zoals reeds van toepassing, een contactverbod met de aangeefsters en ambulante behandeling bij de Waag.
Bij het formuleren van de eis heeft de officier van justitie de leeftijd van de slachtoffers als strafverzwarende omstandigheid meegewogen. Als uitgangspunt is per aanranding één maand gevangenisstraf en voor de schennisplegingen tezamen één maand gevangenisstraf gehanteerd. De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair wordt verzocht om, indien verdachte voor feit 7 wordt veroordeeld, de straf gelijk te stellen aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van schennis van de eerbaarheid op de openbare weg. Dergelijk gedrag wordt in het algemeen als onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd. Verdachte heeft dit ondergeschikt gemaakt aan zijn verlangen om zijn eigen lustgevoelens te bevredigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van het voortgangsverslag van de reclassering van 15 juni 2018. Daarnaast heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, zij het langere tijd geleden.
Doordat de rechtbank alleen feit 7 bewezen verklaart, wordt van de eis van de officier van justitie afgeweken en komt de rechtbank tot de oplegging van een lagere straf. De persoonlijke omstandigheden van verdachte waarop door de verdediging een beroep is gedaan, vormen echter geen aanleiding tot het opleggen van een nog lagere straf. Van de oplegging van bijzondere voorwaarden wordt afgezien nu de rechtbank gelet op de duur die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht geen ruimte ziet om nog een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de telefoon hoeft door de rechtbank geen beslissing meer te worden genomen, de telefoon is namelijk inmiddels terug naar de verdachte. Verzocht wordt de afwikkeling van het overige beslag tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging te laten. Doordat een beslaglijst ontbreekt acht de officier van justitie zich onvoldoende voorgelicht om hierover een standpunt in te nemen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Het klaagschrift ten aanzien van de inbeslaggenomen telefoon is ingetrokken. Verdachte heeft zijn telefoon inmiddels terug. Ten aanzien van de andere inbeslaggenomen goederen verzoek ik u te bepalen dat deze aan verdachte worden teruggegeven.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geconstateerd dat de inbeslaggenomen personenauto’s zijn teruggeven aan de echtgenote van verdachte. De telefoon van verdachte is inmiddels aan verdachte teruggeven. Ten aanzien van deze voorwerpen zal door de rechtbank dan ook geen beslissing meer worden genomen.
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten:
- Vuurwapen (Gasmiddel) Mp-651K, met goednummer PL0900-2018050257-2143993
onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan, conform artikel 13 Wet Wapens en Munitie, in strijd is met de wet.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 750,-. Dit bedrag bestaat geheel uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten.
[slachtoffer 2] vordert een bedrag van € 2.568,03, vermeerderd met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 1.068,- materiële schade en € 1.500,- immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van [slachtoffer 1] ad € 750,- kan volledig worden toegewezen.
Van de vordering van [slachtoffer 2] kan tot € 1.000,- aan immateriële schade worden toegewezen en als materiële schade de kosten voor de psycholoog, voor zover deze niet zijn gedekt door de zorgverzekering. De joggingbroek en reiskosten van de ouders komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Ten aanzien van beide vorderingen geldt dat deze moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast eis ik oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak moeten de vorderingen van beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrekking hebben op de feiten die onder 1, 2 en 4 in de tenlastelegging zijn opgenomen. Nu verdachte voor deze feiten is vrijgesproken zullen de benadeelde partijen in hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op het artikelen 36c en 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 tot en met 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 7 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;

Oplegging straf

- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 (twee) weken;
- beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- bepaalt dat het volgende inbeslaggenomen goed aan het verkeer wordt onttrokken:
 Vuurwapen (Gasmiddel) Mp-651K, met goednummer PL0900-2018050257-2143993
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
Vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
- verklaart [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en
mr. M.E. Falkmann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2018, althans in de maand januari, te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] (geboren op [1998] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het:
met zijn, verdachtes, hand betasten en/of aanraken van de (met kleding bedekte) vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) uit het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van deze handeling(en);
(
art 246 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 08 januari 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] (geboren op [2001] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
- ( opzettelijk ontuchtig naakt) voor/bij die [slachtoffer 2] te gaan staan en daarbij zichzelf af te trekken en/of aftrekbewegingen te maken en/of
- met zijn, verdachtes, hand betasten en/of aanraken en/of strelen van het/de (met kleding bedekte) rechter bovenbeen en/of heup en/of rug en/of knie en/of lichaam van die [slachtoffer 2]
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) uit liet:
- ( terwijl die [slachtoffer 2] op de fiets zat) trekken aan het lichaam van die [slachtoffer 2] en/of
- het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovenstaande ontuchtige handeling(en);
(
art 246 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij op of omstreeks 01 februari 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] (geboren op [2000] ) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het:
- opzettelijk ontuchtig naakt voor/bij die [slachtoffer 3] te gaan staan en daarbij zichzelf af te trekken en/of
- ( daarbij) met zijn, verdachtes, hand vastgrijpen van het (met kleding bedekte) (boven)been van die [slachtoffer 3]
en bestaande dat geweld en/of die feitelijkhe(i)d(en) uit:
- liet vastgrijpen en van liet (boven)been van die [slachtoffer 3] en/of
- het plotseling en/of onverhoeds uitvoeren van bovenstaande ontuchtige handeling(en);
(
art 246 Wetboek van Strafrecht)
4.
(politiedossier zaak 4, aangifte p. 166 einddossier)
hij op of omstreeks 14 februari 2018 te Baarn, althans in liet arrondissement Midden-Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de openbare weg de Acacialaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5.
(politiedossier zaak 5, aangifte p. 164 einddossier)
hij op of omstreeks 08 februari 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te wetende openbare weg de Vinkenhof, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
6.
(politiedossier zaak 6, aangifte p. 180 einddossier)
hij op of omstreeks 15 februari 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor liet openbaar verkeer bestemd, te weten de openbare weg de Kerkstraat, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
7.
(politiedossier zaak 7, aangifte p. 186 einddossier)
hij op of omstreeks 19 februari 2018 te Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten de openbare weg de Acacialaan, met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden;
(
art 239 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 3 mei 2018, Onderzoek 03Duister, onderzoeksnummer MDRBC18022, opgemaakt door de Politie, Eenheid Midden-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Zeden, doorgenummerd 1 tot en met 222. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld door [verbalisant 1] , p. 132-133.
3.Het proces-verbaal van aangifte, opgesteld door [verbalisant 2] , p. 186.