ECLI:NL:RBMNE:2018:3168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
16/990308-12 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring voor niet-ambtelijke omkoping en witwassen met veroordeling tot gevangenisstraf en boete

Op 10 juli 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping en witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan niet-ambtelijke omkoping, maar dat deze feiten waren verjaard. De verdachte had in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 september 2011 grote geldbedragen, in totaal meer dan 2,4 miljoen dollar, ontvangen op zijn Zwitserse bankrekening. Deze bedragen waren afkomstig van een afspraak met een medeverdachte, waarbij de verdachte budgetinformatie van zijn werkgever, [bedrijfsnaam 1], had gedeeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen door deze bedragen aan te houden op zijn nummerrekening in Zwitserland en door uitgaven te doen met dit geld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 100.000,-. Daarnaast werd de verdachte voor vijf jaar ontzet van de functie van statutair bestuurder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/990308-12 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 10 juli 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 november 2017 (regiezitting), 24 mei 2018 (inhoudelijke behandeling) en 2 juli 2018 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officieren van justitie, mr. J. Mooijen en mr. E.B. Smit, en van hetgeen verdachte en mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 14 december 2001 tot en met heden, samen met een ander of anderen, geldbedragen van in totaal 3,4 miljoen US dollar heeft witgewassen door deze bedragen aan te houden op een Zwitserse nummerrekening en een bedrag van € 238.000,- op een rekening in Spanje;
Feit 2: in de periode van 14 december 2001 tot en met heden, samen met een ander of anderen, geldbedragen van in totaal 3,4 miljoen US dollar heeft witgewassen door deze bedragen over te dragen, om te zetten of daarvan gebruik te maken;
Feit 3: in de periode van april 2001 tot en met eind 2012, samen met een ander of anderen, een gewoonte heeft gemaakt van witwassen door in totaal € 880.000,- van verdachtes bankrekening in Zwitserland naar een buitenlandse rekening van medeverdachte [medeverdachte] te boeken en dit geld vervolgens door [medeverdachte] over te laten boeken naar een Nederlandse rekening van verdachte veelal met als omschrijving “consultancy period (…)”.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten. Zij heeft een aantal verweren gevoerd die, voor zover relevant, zullen worden besproken bij de beoordeling door de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Het bewijs voor feit 1 en 2
Inleiding
Aan verdachte is onder feit 1 en 2 ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Witwassen kan worden getypeerd als het uitvoeren van transacties of andere handelingen waardoor de illegaliteit van voorwerpen, zoals in dit geval geldbedragen, wordt gemaskeerd. Voor een bewezenverklaring van witwassen is noodzakelijk dat wordt vastgesteld dat het betreffende voorwerp van misdrijf afkomstig is. Dat kan, in de eerste plaats, door vast te stellen dat het voorwerp afkomstig is uit een concreet misdrijf. Is een concreet misdrijf niet vast te stellen, dan kan, volgens vaste rechtspraak, toch worden geconcludeerd dat het voorwerp uit “enig misdrijf” afkomstig is als de feiten en omstandigheden geen andere (legale) conclusie rechtvaardigen.
De onderhavige zaak kenmerkt zich doordat het concrete misdrijf wél is vast te stellen (niet-ambtelijke omkoping, artikel 328ter Sr), terwijl niet zonder meer uit het dossier voortvloeit welke specifieke aan verdachte betaalde bedragen zijn aan te merken als de giften bedoeld in voornoemd artikel. Er bestaat echter op grond van onderstaande feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden dat het merendeel van de geldbedragen waaruit het ten laste gelegde bedrag is opgebouwd afkomstig is van de niet-ambtelijke omkoping. Onder deze omstandigheden mag van verdachte worden verlangd dat hij een voldoende concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor een legale herkomst van die geldbedragen. Dit heeft hij voor het merendeel van die betalingen nagelaten, zodat de conclusie moet zijn dat het niet anders kan dan dat die bedragen afkomstig zijn van het misdrijf niet-ambtelijke omkoping. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Bewijsmiddelen [1]
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden af.
Afspraak verdachte- [medeverdachte]
Verdachte, woonachtig in [woonplaats] , heeft verklaard dat hij in 1992 algemeen directeur is geworden van [bedrijfsnaam 1] , gevestigd te [vestigingsplaats] . Daarna is hij, vanaf de beursgang van [bedrijfsnaam 1] in 1994, toegetreden tot de Raad van Bestuur van [bedrijfsnaam 1] . [2] Verdachte is weggegaan bij [bedrijfsnaam 1] op het moment dat hij terugtrad uit de Raad van Bestuur op 15 maart 2000. [3] Verdachte is daarna nog één jaar lang ingehuurd als adviseur van de Raad van Bestuur in verband met de betalingsachterstand op het project [naam project] in Saoedi-Arabië. [4]
Verdachte heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] als adviseur in dienst is getreden bij een prins in Saoedi-Arabië, [getuige 1] , en van hem zijn beloning ontving. [5] [medeverdachte] kreeg via verdachte of andere personen binnen [bedrijfsnaam 1] informatie over potentiële subcontractors van [bedrijfsnaam 1] . [getuige 1] scheerde als agent de onderaannemer ook nog eens. Wanneer zo'n subcontractor het contract kreeg, betaalde hij netjes 3 à 4% aan de agent. Van dat percentage kreeg [medeverdachte] op zijn beurt ook een gedeelte van de agent, omdat [medeverdachte] degene was die ervoor had gezorgd dat de subcontractor werd binnengebracht. Dat gedeelte ging in de pot. Verdachte wist als [bedrijfsnaam 1] -man wat het budget was en gaf aan [medeverdachte] door wat er budgettair mogelijk was. [6] Dat speelde vanaf het vertrek van [medeverdachte] in 1988 (bij [bedrijfsnaam 1] ) tot het vertrek van verdachte in 2000. Daarna had verdachte deze informatie namelijk niet meer. [medeverdachte] maakte vervolgens een deel van de pot over naar de rekening van verdachte in Zwitserland. [7] Verdachte had een nummerrekening geopend in Zwitserland, nummer [cliëntnummer] . [8] De betalingen vonden niet meteen plaats na het vertrek van [medeverdachte] in 1988, maar vanaf ongeveer 1990. [9] Er is een tijd geweest dat [bedrijfsnaam 1] geen betalingen ontving. In 2001 heeft verdachte openstaande gelden voor [bedrijfsnaam 1] binnengehaald. Toen zijn er weer geldstromen in beweging gekomen bij [getuige 1] , bij onderaannemers en bij [medeverdachte] . Daarom heeft verdachte in 2002 ook nog wat ontvangen. Daarna hebben deze betalingen niet meer plaatsgevonden. [10]
Verdachte heeft verder verklaard niet aan de toenmalige leden van de Raad van Bestuur en/ of de Raad van Commissarissen van [bedrijfsnaam 1] te hebben gemeld dat hij bedragen ontving van [medeverdachte] . Verder verklaart hij daarover onder meer: “Het is een einde van een reis. Een subcontractor of een leverancier wordt nog eens bij [getuige 1] binnengeroepen. Die deelt het weer met [medeverdachte] , en die deelt weer een klein stukje met mij. Probeer dat maar eens netjes uit te leggen. Ik heb er de noodzaak niet van ingezien.” [11]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij vanaf 1991 tot ongeveer 2002 geld kreeg van [getuige 1] in verband met projecten van [bedrijfsnaam 1] . [12] [medeverdachte] kreeg van verdachte informatie over potentiële subcontractors. [13] [medeverdachte] ontving een deel van de fee die [getuige 1] van de subcontractors kreeg. Dat was de pot. Dit werd door [medeverdachte] gedeeld met [verdachte] en [getuige 2] . [14]
De nummerrekening onder cliëntnummer [cliëntnummer] in Zwitserland is in september 2011 op verzoek van verdachte opgeheven. [15]
Overboeking $ 524.777,-
In 1998 wordt door [medeverdachte] een Zwitserse bankrekening geopend, nummer [rekeningnummer 2] . Op 19 januari 1999 wordt $ 524.227,- overgeboekt vanaf de Ripka-rekening ten gunste van [cliëntnummer] . [16]
[medeverdachte] verklaart dat de rekening [cliëntnummer] van [verdachte] is. [medeverdachte] denkt dat deze betaling te maken heeft met de afspraak dat hij een deel van zijn vergoeding doorschoof naar verdachte en [getuige 2] . Dat deed hij op verzoek van [getuige 1] . [17]
Overboekingen van in totaal $ 834.500,-
Op 21 juli 1992 opende [medeverdachte] rekening [rekeningnummer 3] . [18] [medeverdachte] heeft op 2 juli 1999 bankrekening [rekeningnummer 4] laten openen bij de ABN-AMRO Bank te Zwitserland. Deze rekening is ten name van [naam rekeninghouder] gesteld. Op 17 september 1999 verzocht [medeverdachte] om bankrekening [rekeningnummer 3] op te heffen en alle tegoeden en beleggingen over te boeken naar de nieuwe rekening van [naam rekeninghouder] . Op 23 november 2000 vindt een overboeking plaats van de rekening van [naam rekeninghouder] van $ 600.000,- ten gunste van [cliëntnummer] . [19]
Op 15 december 2000 liet [medeverdachte] de rekeningen van [naam rekeninghouder] sluiten. Het saldo van zijn dollarrekening werd overgeboekt naar zijn rekening [rekeningnummer 5] . In december 2000 en januari 2001 werden op laatstgenoemde rekening bedragen ontvangen ten behoeve van
[medeverdachte] op rekening [rekeningnummer 5] . Op 20 februari 2001 werd van deze bankrekening $ 234.500 afgeschreven onder vermelding van "payment order [ordernummer] ". [20] Op de bankrekening gekoppeld aan (klant-)nummer [cliëntnummer] is te zien dat op valutadatum 20 februari 2001 onder vermelding van [ordernummer] een bedrag van $ 234.500 wordt ontvangen. [21]
Overboeking € 238.013,24
Op 8 maart 2000 heeft [medeverdachte] door middel van een betaalopdracht verzocht om Ptas (Peseta’s) 39.600.000 over te boeken naar rekening [rekeningnummer 6] bij de Banco Atlantica te Malaga (Spanje) met als begunstigde ("beneficiary") de heer [verdachte] . [22] Uit de bankafschriften van de rekening van [medeverdachte] blijkt dat deze overboeking (met value date 10 maart 2000) plaatsvindt vanaf de euro-account en een bedrag betreft van € 238.013,24. [23]
Overboeking $ 228.910,-
Op 16 maart 2001 wordt het saldo van de [rekeningnummer 2] belegd. Deze belegging komt op 20 maart 2001 vrij. Uit deze vrijgekomen belegging wordt op 20 maart 2001 $ 228.910,- overgeboekt naar rekening [cliëntnummer] van verdachte. [24]
Overboekingen van in totaal $ 863.540,- ( [getuige 2] )
De Saoediër [getuige 2] beschikt sinds 1982 over een bankrekening bij de Credit Suisse te Zwitserland. Op 5 mei 2002 gaf [getuige 2] opdracht aan Credit Suisse om de navolgende betalingen te verrichten:
  • $ 161.442 ten gunste van [rekeningnummer 7] ;
  • $ 338.554 ten gunste van [cliëntnummer] ;
  • $ 125.000 ten gunste van [rekeningnummer 8] .
Het bedrag van $ 338.554,- wordt op 8 mei 2002 ontvangen op de Zwitserse bankrekening
[rekeningnummer 9] van [cliëntnummer] . Dit betreft een bankrekening van verdachte. Het bedrag van $ 125.000,- wordt op 8 mei 2002 ontvangen op rekening [rekeningnummer 10] . Deze rekening behoort ook toe aan verdachte. Het bedrag van $ 161.442,- wordt op 8 mei 2002 ontvangen op rekening [rekeningnummer 7] . Deze rekening is door [medeverdachte] in 1991 geopend. [26]
Na de eerste betaling, bestaande uit de twee bedragen overgemaakt op 8 mei 2002, ontving verdachte op 6 juni 2002 de tweede betaling van $ 199.993,- op zijn rekening. Vijf dagen later, op 11 juni 2002, ontving [medeverdachte] zijn tweede betaling van $ 74.993,- op zijn
[rekeningnummer 7] . De derde betaling van [getuige 2] ontvingen [verdachte] en [medeverdachte] beiden op 7 november 2002 ($ 199.993,- respectievelijk $ 74.993,-). [27]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [medeverdachte] zakelijke belangen had, maar niet met [getuige 2] . [28] Met [getuige 2] had verdachte geen directe afspraken. [29]
Overboekingen van in totaal $ 712.000,-
Op 25 november 1999 opende [medeverdachte] rekening [rekeningnummer 11] bij de ABN-AMRO in
Zwitserland. [30] [medeverdachte] boekte op 31 januari 2003 een bedrag van $ 464.916,- over naar rekening [rekeningnummer 12] . Laatstgenoemde rekening betreft een Zwitserse rekening van verdachte. Daarnaast wordt door [medeverdachte] op 20 februari 2004 een bedrag van $ 167.511,- en op 16 maart 2004 een bedrag van $ 79.985,- overgeboekt naar de Zwitserse rekening van verdachte. [31]
Totaaloverzicht betalingen aan verdachte
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aan verdachte de volgende betalingen zijn gedaan voor een totaalbedrag van $ 3.163.589,- en € 238.013,24.
Datum
Bedrag ($)
Bedrag (€)
Rekeningnummer
19-1-1999
$ 524.227,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
23-11-2000
$ 600.000,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
20-2-2001
$ 234.500,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
8-3-2000
€ 238.013,24
[rekeningnummer 6] (Spanje)
20-3-2001
$ 228.910,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
6-6-2002
7-11-2002
$ 199.993,-
$ 199.993,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
8-5-2002
8-5-2002
$ 338.554,-
$ 125.000,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
[rekeningnummer 10]
31-1-2003
20-2-2004
16-3-2004
$ 464.916,-
$ 167.511,-
$ 79.985,-
[rekeningnummer 12] ( [cliëntnummer] )
Totaal
$ 3.163.589,-
€ 238.013,24
4.3.2
Algemene bewijsoverwegingen witwassen
Concreet misdrijf
Op basis van de in de bewijsmiddelen aangehaalde verklaringen van [medeverdachte] en verdachte acht de rechtbank bewezen dat verdachte budgetinformatie, die hem vanuit zijn functie bij [bedrijfsnaam 1] bekend was, aan [medeverdachte] verstrekte en dat verdachte hiervoor in de periode van ongeveer 1990 tot en met 2002 geldbedragen heeft ontvangen van [medeverdachte] , terwijl hij dit heeft verzwegen tegenover [bedrijfsnaam 1] . Aldus acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping als bedoeld in artikel 328ter Sr.
Met betrekking tot de specifieke betalingen die afkomstig zijn van de niet-ambtelijke omkoping waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt.
Door verdachte en [medeverdachte] is niet verklaard over (de hoogte van) specifieke betalingen die door verdachte zijn ontvangen op grond van de tussen hen bestaande afspraak, met uitzondering van het door [medeverdachte] aan verdachte overgemaakte bedrag van $ 524.227,-. Anders dan de officier van justitie meent, kan aan het feit dat de rekeningen van [medeverdachte] en [getuige 2] direct dan wel indirect werden gevoed door betalingen afkomstig van de Roveco-rekening van [bedrijfsnaam 1] , geen bewijs worden ontleend dat de aan verdachte gedane betalingen afkomstig zijn uit de niet-ambtelijke omkoping. In dit verband is van belang dat de bedragen die vanuit [bedrijfsnaam 1] naar [medeverdachte] en [getuige 2] zijn overgemaakt niet overeenkomen met de bedragen die van [medeverdachte] en [getuige 2] naar verdachte zijn overgemaakt. In veel gevallen volgen de betalingen aan verdachte ook niet steeds kort na de overboekingen van [bedrijfsnaam 1] aan [medeverdachte] en [getuige 2] . Daarbij komt dat de rekeningen van [medeverdachte] niet alleen door betalingen van rekeningen van [bedrijfsnaam 1] werden gevoed, maar ook uit andere inkomstenbronnen. Bovendien is aannemelijk geworden (zie hierna) dat [medeverdachte] verdachte ook betalingen heeft gedaan die voortvloeiden uit grondtransacties in Spanje, welke betalingen dus niet te maken hadden met de niet-ambtelijke omkoping.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit het enkele feit dat de rekeningen van [medeverdachte] en [getuige 2] direct dan wel indirect werden gevoed door betalingen afkomstig van de Roveco-rekening van [bedrijfsnaam 1] , niet kan worden afgeleid dat de door hen aan verdachte gedane betalingen afkomstig zijn uit niet-ambtelijke omkoping.
De rechtbank stelt echter vast dat verdachte in de periode van 1999 tot en met 2004 grote geldbedragen, van in totaal ruim 3,1 miljoen dollar, van [medeverdachte] en [getuige 2] heeft ontvangen. De FIOD heeft in haar onderzoek voor deze betalingen geen legale grondslag kunnen vaststellen. Bovendien blijkt, uit hetgeen hiervoor is overwogen, dat er tussen [medeverdachte] en verdachte een afspraak bestond om hem te betalen voor de (aan [bedrijfsnaam 1] gerelateerde) budgetinformatie die hij gaf aan [medeverdachte] en dat [bedrijfsnaam 1] daarvan niet op de hoogte was. Gelet hierop is het vermoeden gerechtvaardigd dat de bedragen die verdachte van [medeverdachte] kreeg van niet-ambtelijke omkoping afkomstig waren.
De rechtbank is van oordeel dat ook de bedragen die door [getuige 2] aan verdachte zijn overgemaakt een vermoeden opleveren dat deze afkomstig zijn van niet-ambtelijke omkoping. Uit de betalingen van [getuige 2] blijkt dat hij in de betreffende periode niet alleen geld overmaakte naar verdachte, maar (vrijwel gelijktijdig) ook naar [medeverdachte] . Dat is in lijn met de verklaring van [medeverdachte] , inhoudende dat de vergoeding van [getuige 1] voor werkzaamheden in verband met de subcontractors door hem werd gedeeld met [getuige 2] en verdachte. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij geen zaken heeft gedaan met [getuige 2] en dat deze betalingen daaruit dus niet kunnen worden verklaard.
Concrete en verifieerbare verklaring van verdachte?
Gelet op het hiervoor omschreven vermoeden dat de geldoverboekingen verband houden met de niet-ambtelijke omkoping mag van verdachte worden verwacht dat hij voor deze betalingen een “concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring” geeft.
De rechtbank zal de bedragen die door [medeverdachte] in 2004 aan verdachte zijn overgemaakt, van $ 167.511 en $ 79.985, hierbij buiten beschouwing laten. Zowel verdachte als [medeverdachte] verklaren dat de betalingen op basis van de afspraak tussen hen doorliepen tot en met 2002. Het enkele feit dat deze bedragen aan verdachte zijn overgemaakt zonder dat daarvoor uit het onderzoek direct een legale grondslag is gebleken, acht de rechtbank onvoldoende om voor deze bedragen een vermoeden te rechtvaardigen dat deze verband houden met de niet-ambtelijke omkoping.
De rechtbank zal zich dan ook richten op de betalingen in de periode van 1999 tot en met 2003.Verdachte heeft over deze betalingen verschillende verklaringen afgelegd. Veelvuldig komt in die verklaringen de zogenaamde “pot” naar voren, waaruit verdachte door [medeverdachte] werd betaald. De verklaringen van verdachte en [medeverdachte] over die pot zijn aanvankelijk weinig concreet, maar uiteindelijk wordt verklaard over verschillende projecten waarvoor verdachte advieswerkzaamheden heeft verricht waarvoor hij een vergoeding ontving. Noch [medeverdachte] , noch verdachte zelf worden echter concreet over wat er met deze projecten is verdiend en voor welk bedrag verdachte daarin meedeelde.
Hieronder geeft de rechtbank per betaling weer wat verdachte daarover -kort gezegd- heeft verklaard, gevolgd door het oordeel van de rechtbank daarover.
- Overboeking $ 524.777,-
Verdachte heeft over deze betaling verklaard dat hij de ontvangst van de betaling niet ontkent, maar dat hij geen idee heeft waarom hij deze betaling heeft gekregen. Verdachte geeft aan dat er sprake was van een gemixte pot en dat hij vermoedt dat het saldo van de pot in zijn voordeel is uitgevallen (V01-01, p. 38).
De verklaring van verdachte bevat geen concrete gegevens over een legale grondslag voor de betaling. De rechtbank zal dit geldbedrag, gelet op het hiervoor omschreven vermoeden, daarom aanmerken als afkomstig van niet-ambtelijke omkoping.
- Overboekingen van in totaal $ 834.500,-
Over deze betaling heeft verdachte verklaard dat hij slechts weet dat hij en [medeverdachte] samen een pot hadden die door meerdere inkomstenbronnen werd gevoed en dat de inhoud van deze pot tussen hem en [medeverdachte] werd verdeeld (V01-01, p. 32). Meer specifiek verklaart verdachte over de (deel)betaling van $ 234.500,- dat hij de grondslag hiervan echt niet weet (V01-01, p. 33).
De rechtbank stelt vast dat verdachte ook voor deze betaling geen concrete verklaring heeft gegeven waaruit een legale grondslag blijkt, zodat ook dit bedrag kennelijk van niet-ambtelijke omkoping afkomstig is.
- Overboeking € 238.013,24
Uit het dossier blijkt dat verdachte en [medeverdachte] zakelijke afspraken met elkaar hadden over stukken grond en woningen in Spanje, waarbij -bij verkoop- de opbrengsten tussen verdachte en [medeverdachte] werden gedeeld. Verdachte heeft over de overboeking van € 238.013,24 verklaard dat dit waarschijnlijk betrekking heeft op onroerend goed, omdat [medeverdachte] en verdachte rond die periode bezig waren met het ontrafelen van een onroerend goed deal in Spanje (V01-02, p. 4). Hoewel [medeverdachte] in eerste instantie verklaart dat deze betaling waarschijnlijk ziet op de afspraak met [getuige 1] (V02-01, p. 9), verklaart hij in 2015 tegenover de rechter-commissaris dat hij verdachte hier betaalt voor een stuk land dat [medeverdachte] had overgenomen (verklaring [medeverdachte] bij de rechter-commissaris, p. 8).
Hoewel de verklaring van verdachte ook over deze betaling niet erg concreet is, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat deze betaling ziet op de afhandeling van een onroerend goed deal tussen verdachte en [medeverdachte] en dus geen criminele herkomst heeft. De verklaring van verdachte wordt namelijk gesteund door de verklaring die [medeverdachte] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd en vindt ook bevestiging in het feit dat verdachte en [medeverdachte] onroerend goed kochten en verkochten in Spanje. Daarnaast wijkt deze betaling af van de andere betalingen nu het geld is overgemaakt naar een Spaanse rekening van verdachte (DM-051 en DM-052). Ook dat lijkt erop te wijzen dat het geldbedrag inderdaad ziet op een onroerend goed deal in Spanje.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de betaling van € 238.013,24 een legale grondslag heeft. Dit bedrag zal daarom niet worden meegenomen als voorwerp van het ten laste gelegde witwassen.
- Overboeking $ 228.910,-
Verdachte heeft voor deze betaling geen concrete en min of meer verifieerbare verklaring gegeven,. De rechtbank concludeert dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat dit geldbedrag van niet-ambtelijke omkoping afkomstig is.
- Overboekingen van in totaal $ 863.540,- ( [getuige 2] )
Verdachte heeft verklaard niet te weten wat de grondslag is van de betalingen die door [getuige 2] aan hem zijn gedaan. In zijn verhoren heeft hij gesuggereerd dat het wellicht een verrekening van de pot betrof, of een ‘douceurtje’, of ‘iets voor zijn pensioen’. Pas ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [medeverdachte] zich inmiddels herinnert dat dit verrekeningen betreffen die [getuige 2] namens [medeverdachte] deed. Deze betalingen werden, volgens [medeverdachte] , door [getuige 2] gedaan, omdat [medeverdachte] het saldo van zijn Saoedische bankrekening bij zijn vertrek uit Saoedi-Arabië aan [getuige 2] had overgedragen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte in zijn verklaringen niet heeft gesproken over een concrete, legale grondslag voor deze betalingen. Zijn verklaringen tegenover de FIOD zijn wisselend, speculatief en niet verifieerbaar. Pas ter terechtzitting verklaart verdachte dat [medeverdachte] zich weer herinnert wat de grondslag van de betalingen is. Deze verklaring is, wat de rechtbank betreft, echter niet concreet en verifieerbaar en wordt ook niet gesteund door de verklaringen van [medeverdachte] die hier door de FIOD en de rechter-commissaris verschillende keren over is bevraagd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn dan dat de bedragen die door [getuige 2] zijn betaald, van in totaal $ 863.540 betrekking hebben op de afspraak tussen verdachte en [medeverdachte] (in welke afspraak ook [getuige 2] zelf betrokken was) en dus afkomstig zijn van niet-ambtelijke omkoping.
- Overboeking $ 464.916,-
Verdachte heeft over deze betaling geen concrete verklaring afgelegd. [medeverdachte] heeft in zijn verklaringen echter wel gesuggereerd dat deze betaling een legale grondslag heeft. Hij verklaart bij de rechter-commissaris dat hij na 2000 een stuk grond heeft verkocht bij Casares (Spanje). [medeverdachte] vermoedt dat hij het deel van verdachte aan hem heeft uitbetaald. Uit de notariële akte van 17 januari 2003 ( [aktenummer] ) blijkt dat dit stuk grond door [medeverdachte] is verkocht. Vervolgens wordt op 31 januari 2003, twee weken nadat de akte is opgemaakt, een bedrag van $ 464.916,- door [medeverdachte] overgemaakt aan verdachte. Op grond van deze informatie acht de rechtbank het voldoende aannemelijk dat dit geldbedrag betrekking heeft op de verkoop van de grond bij Casares en dus een legale grondslag heeft.
De rechtbank zal dit bedrag daarom buiten beschouwing laten bij het ten laste gelegde witwassen.
Conclusie
De rechtbank concludeert op basis van de voorgaande overwegingen dat het niet anders kan zijn dan dat de volgende geldbedragen afkomstig zijn van niet-ambtelijke omkoping:
Datum
Bedrag ($)
19-1-1999
$ 524.227,-
23-11-2000
$ 600.000,-
20-2-2001
$ 234.500,-
20-3-2001
$ 228.910,-
6-6-2002
7-11-2002
$ 199.993,-
$ 199.993,-
8-5-2002
8-5-2002
$ 338.554,-
$ 125.000,-
Totaal
$ 2.451.177,-
In totaal is daarmee een geldbedrag van $ 2.451.177,- aan verdachte overgemaakt, terwijl dat geld van niet-ambtelijke omkoping afkomstig was.
4.3.3
Bewijsoverwegingen voor feit 1
Geldbedragen die zijn overgemaakt vóór de strafbaarstelling van witwassen
De raadsvrouw heeft naar voren gebracht dat witwassen per 14 december 2001 is strafbaar gesteld. Van de bedragen die zijn overgemaakt op 19 januari 1999 en 23 november 2000 kan niet worden vastgesteld dat ze na 14 december 2001 nog op de Zwitserse rekening van verdachte stonden en door verdachte op deze nummerrekening zijn “aangehouden”, zoals dit is ten laste gelegd.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. Verdachte heeft op zijn rekening in Zwitserland, voorafgaand aan de strafbaarstelling van witwassen, ruim 1,5 miljoen dollar ($ 524.227,- + $ 600.000,- + $ 234.500,- + $ 228.910,-) ontvangen. Na de strafbaarstelling heeft verdachte, in 2002, nog ruim 0,8 miljoen dollar ($ 199.993,- + $ 199.993,- + $ 338.554,- + $ 125.000,-) ontvangen op deze rekening. In totaal hebben, in een periode van vier jaar, acht overboekingen plaatsgevonden van aanzienlijke geldbedragen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de geldbedragen die aan verdachte zijn overgemaakt vóór 14 december 2001 kunnen worden betrokken bij het ten laste gelegde witwassen. Dit is het geval wanneer deze geldbedragen tot ná 14 december 2001 op de rekening van verdachte zijn blijven staan, dan wel door vermenging met het legale vermogen deel zijn gaan uitmaken van het totale saldo van verdachte op deze rekening.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de bankafschriften van cliëntnummer [cliëntnummer] over de periode van 1999 tot 14 december 2001 niet volledig beschikbaar zijn. Op grond van deze onvolledige afschriften is het daarom moeilijk vast te stellen of de bedragen die vóór 14 december 2001 zijn overgemaakt, na deze datum nog steeds op de rekening van verdachte aanwezig waren. Uit een door verdachte zelf opgesteld overzicht blijkt dat het saldo op deze bankafschriften niet het gehele vermogen van verdachte op deze Zwitserse rekening weergeeft. Uit dit overzicht (D-164) blijkt dat het totale vermogen van verdachte op zijn Zwitserse rekening “ [rekeningnummer 9] ” (hiervoor ook genoemd “ [cliëntnummer] ”) ultimo 2000 8,6 miljoen euro bedroeg en ultimo 2001 (ten tijde van de strafbaarstelling van witwassen) 7,8 miljoen euro.
Uit dit overzicht blijkt dus dat de geldbedragen van in totaal ruim 1,5 miljoen dollar die vóór 14 december 2001 aan verdachte zijn overgemaakt deel uit zijn gaan maken van verdachtes totale vermogen op deze rekening. Het is vervolgens de vraag of in dit verband kan worden gesproken van vermenging van het criminele geld met het legale vermogen van verdachte op deze rekening.
Van vermenging is sprake wanneer van misdrijf afkomstige geldbedragen, nadat zij tot het vermogen van verdachte zijn gaan behoren, niet meer als zodanig te identificeren zijn. Van deze situatie is in dit geval sprake. De van misdrijf afkomstige geldbedragen zijn namelijk op de Zwitserse bankrekening van verdachte terecht gekomen, een rekening waarop ook legale gelden werden overgemaakt.
Uit de jurisprudentie (Hoge Raad 23 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN0578) kan worden afgeleid dat niet iedere vermenging ertoe leidt dat het gehele vermogen besmet raakt en dus elke handeling als witwashandeling kan worden aangemerkt. Daarbij worden de volgende omstandigheden genoemd:
  • een geringe waarde van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel dat met een op legale wijze verkregen vermogen vermengd is geraakt, al dan niet in verhouding tot de omvang van het op legale wijze verkregen deel;
  • een groot tijdsverloop tussen het moment waarop het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel is vermengd met het legale vermogen en het tijdstip waarop het verwijt van witwassen betrekking heeft;
  • een groot aantal of bijzondere veranderingen in dat vermogen in de tussentijd;
  • een incidenteel karakter van de vermenging van het van misdrijf afkomstige vermogensbestanddeel met het legale vermogen.
De rechtbank is van oordeel dat deze gevallen zich hier niet voordoen. Verdachte heeft in een periode van vier jaar acht aanzienlijke geldbedragen op zijn rekening ontvangen. Van geringe bedragen of overboekingen met een incidenteel karakter was geen sprake. Ook in verhouding tot het gehele vermogen van verdachte op deze rekening kunnen de bedragen die verdachte ontving niet als gering worden aangemerkt. De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat de -van misdrijf afkomstige- geldbedragen die verdachte ontving vermengd zijn geraakt met de legale gelden van verdachte op de rekening en zijn gehele vermogen op deze rekening daardoor is besmet.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte vanaf 14 december 2001 een groot geldbedrag heeft aangehouden op zijn nummerrekening, terwijl hij wist dat dat geldbedrag gedeeltelijk -middellijk of onmiddellijk- van misdrijf afkomstig was.
Verhullingshandeling
De raadsvrouw heeft betoogd dat het ten laste gelegde “verbergen” en “verhullen”, in de zin van artikel 420bis Sr, vereisen dat er na de voltooiing van het gronddelict nog een verhullende handeling wordt verricht met betrekking tot het geld. Als al sprake is van een gronddelict, dan is dit delict voltooid op het moment dat de geldbedragen op de rekening worden ontvangen. Na dat moment heeft verdachte echter geen verhullende handelingen verricht, zodat niet kan worden gesproken van “verbergen” of “verhullen”.
De rechtbank oordeelt anders. Verdachte is betrokken geweest bij niet-ambtelijke omkoping en heeft in dat verband een afspraak gemaakt met [medeverdachte] . De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat geldbedragen die verdachte van [medeverdachte] en [getuige 2] heeft ontvangen betrekking hadden op deze afspraak. Verdachte liet deze geldbedragen storten op een Zwitserse nummerrekening waarvan hij de begunstigde was. Doordat sprake was van een nummerrekening, was niet duidelijk wie de rekeninghouder van deze rekening was. Verdachte heeft door het ontvangen en aanhouden van deze bedragen op een buitenlandse nummerrekening dit geld bewust buiten het zicht van -onder meer- de Nederlandse autoriteiten gehouden. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard dat dit de reden was om het geld op de Zwitserse nummerrekening aan te houden. Verdachte heeft dan ook bewust de herkomst van dit geld verborgen en heeft verhuld wie dit geld voorhanden had.
Pleegperiode
De rechtbank stelt, op basis van het vermogensoverzicht dat door verdachte is opgesteld (D‑164), vast dat verdachte op zijn Zwitserse rekening “ [rekeningnummer 9] ” tot het moment dat de rekening in september 2011 wordt opgeheven een positief saldo heeft. Zoals hiervoor reeds is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het gehele vermogen op deze rekening door de binnenkomende, van misdrijf afkomstige betalingen is besmet. Door deze van misdrijf afkomstige gelden op deze rekening aan te houden heeft verdachte zich in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 september 2011 schuldig gemaakt aan witwassen.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde bestanddeel medeplegen. Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij de van misdrijf afkomstige geldbedragen heeft aangehouden op zijn nummerrekening in Zwitserland. Nu [medeverdachte] geen bevoegdheid had over deze rekening heeft hij naar het oordeel van de rechtbank deze geldbedragen niet “tezamen en in vereniging” met verdachte aangehouden op deze rekening.
4.3.4
Aanvullende bewijsmiddelen voor feit 2
Door de FIOD is onderzoek gedaan naar de ontvangsten en uitgaven op de rekening [cliëntnummer] / [rekeningnummer 9] . [32] Vanaf deze rekening zijn de volgende bestedingen gedaan in de periode van
2001 tot en met 2004:
Omgezet in / besteed aan onroerende zaak (Colina Majos te Spanje) € 1.290.295,-
Verplaatst / overgeboekt naar eigen Spaanse rekening € 870.225,-
Omgezet in / besteed aan schilderijen € 1.247.925,-
Besteed aan vakantiereizen € 88.145,- [33]
4.3.5
Bewijsoverwegingen voor feit 2
Witwashandelingen
Zoals besproken is de rechtbank van oordeel dat het gehele vermogen op de rekening door de binnenkomende, van misdrijf afkomstige betalingen is besmet. De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte van misdrijf afkomstige geldbedragen heeft overgedragen, deze heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt door met zijn geld vanaf zijn Zwitserse rekening diverse aankopen te doen.
Pleegperiode
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de periode van 2001 tot en met 2004 diverse uitgaven heeft gedaan van zijn Zwitserse rekening. Uit het dossier blijkt niet dat dit ook geldt voor de periode ná 2004. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken voor zover de tenlastelegging ziet op de periode van 2005 tot en met heden.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander of anderen deze geldbedragen heeft overgedragen, omgezet of hiervan gebruik heeft gemaakt. Uit het dossier blijkt niet dat anderen bij deze uitgaven betrokken zijn geweest. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.3.6
Aanvullende bewijsmiddelen voor feit 3
Door de FIOD is onderzoek gedaan naar de Zwitserse rekening van verdachte. Uit dat onderzoek blijkt dat verdachte vanaf deze bankrekening jaarlijks vier maal een bedrag van € 20.000,- overmaakte naar [bedrijfsnaam 2] (periode april 2001 - augustus 2002) en [bedrijfsnaam 3] (periode november 2002 - november 2004). In de periode april 2001 tot en met november 2004 is in totaal een bedrag van € 320.000,- als uitgaande geldstroom te zien naar rekeningen van [bedrijfsnaam 2] en [bedrijfsnaam 3] . [34]
In het kader van het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) zijn de mutatieoverzichten van bankrekeningnummer [rekeningnummer 13] opgevraagd. [35] Deze Nederlandse ABN-AMRO bankrekening is in gebruik bij verdachte. [36] Uit deze mutaties volgt dat er in de periode van 4 maart 2002 tot en met 28 mei 2012 op deze bankrekening 36 bijschrijvingen hebben plaatsgevonden tot een totaalbedrag van € 879.431,-. Bij 35 van de 36 bijschrijvingen wordt gerefereerd aan [bedrijfsnaam 3] en/of een contractdatum 1 maart 2001 en/of een verwijzing naar “Consultancy” voor grotendeels een 3- of 6-maandelijkse periode. [37]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij [bedrijfsnaam 3] heeft opgericht [38] en dat [bedrijfsnaam 2] een onderneming van hem is. [39]
Verdachte heeft verklaard dat het geld van zijn ABN-AMRO bankrekening in Genève naar een bankrekening van [bedrijfsnaam 3] werd overgemaakt en [medeverdachte] zorgde dat het geld doorging naar zijn, verdachtes, Nederlandse bankrekening. Verdachte betaalde jaarlijks twee keer € 40.000,- aan [medeverdachte] en kreeg jaarlijks ook twee keer € 40.000,- terug op zijn Nederlandse rekening. [40] Eerst was dat € 20.000,- per kwartaal, dat is veranderd naar twee bedragen per jaar. [41] Dit vond plaats gedurende een periode van zeker tien jaar. Op de vraag “en de reden was dat u het geld wilde "witten" om te kunnen gebruiken?” antwoordt verdachte: “Ja, dat is het, wat u zegt.” [42] Verdachte verklaart dat hij deze bedragen als inkomsten heeft opgegeven bij de belastingdienst. Als hij het bedrag direct naar zijn eigen rekening had overgemaakt, dan had hij de bron, zijn Zwitserse rekening, vrijgegeven en dat wilde hij niet. [43]
4.3.7
Bewijsoverweging voor feit 3
Van misdrijf afkomstig
De rechtbank verwijst naar haar eerdere overweging dat het gehele vermogen van verdachte op zijn Zwitserse nummerrekening vanaf 14 december 2001 kan worden aangemerkt als (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstig, omdat op deze rekening in de periode van 1999 tot en met 2002 aanzienlijke geldbedragen zijn binnengekomen die van misdrijf afkomstig zijn. Hierdoor kunnen ook de bedragen die verdachte van zijn Zwitserse rekening heeft doorgeboekt naar [bedrijfsnaam 3] / [medeverdachte] worden aangemerkt als (gedeeltelijk) van misdrijf afkomstige geldbedragen. De rechtbank merkt op dat de rekening [cliëntnummer] in september 2011 is opgeheven. De rechtbank acht daarom niet aannemelijk dat de geldbedragen die na september 2011 op de Nederlandse bankrekening van verdachte zijn ontvangen afkomstig zijn van de rekening [cliëntnummer] en dus uit het besmette vermogen van verdachte afkomstig zijn. Om die reden zal de rechtbank deze bedragen, twee maal € 40.000,- ontvangen op respectievelijk 28 november 2011 en 28 mei 2012, buiten beschouwing laten.
Verhullende handeling
De raadsvrouw heeft bepleit dat het overboeken van geldbedragen via [bedrijfsnaam 3] naar de eigen rekening van verdachte niet als witwassen kan worden aangemerkt, omdat verdachte door deze handelwijze juist zijn inkomen bekendmaakte aan de belastingdienst. Van een verhullende handeling is dan ook geen sprake, volgens de raadsvrouw.
De rechtbank volgt de raadsvrouw hierin niet. Verdachte heeft een constructie bedacht om zijn besmette vermogen in Zwitserland via een vennootschap van [medeverdachte] over te boeken naar Nederland. Als reden voor de overboeking werd in de omschrijving gekozen voor “consultancy” in combinatie met een tijdsperiode. Dit terwijl het bedrag dat aan de Nederlandse rekening van verdachte werd doorbetaald door [medeverdachte] , eerst door verdachte zelf was overgemaakt naar de rekening van [medeverdachte] . Van een betaling voor consultancywerkzaamheden was dus geen sprake. Verdachte heeft door deze constructie ervoor gezorgd dat het geld uit zijn besmette vermogen (van zijn Zwitserse bankrekening) een schijn van een legale herkomst kreeg. Op die manier kon hij deze ‘inkomsten’ opgeven bij de belastingdienst en dit deel van zijn vermogen in Nederland in het legale betalingsverkeer brengen. Verdachte heeft op deze manier de illegale herkomst van het geld verhuld.
Medeplegen
Verdachte heeft deze constructie samen met [medeverdachte] opgezet. [medeverdachte] was zowel betrokken bij het ontvangen van de gelden, het doorboeken van de gelden naar de Nederlandse rekening van verdachte en het plaatsen van de omschrijving “consultancy”. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze witwashandelingen tezamen en in vereniging met [medeverdachte] heeft gepleegd.
Gewoontewitwassen
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tien jaar schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van zijn Zwitserse bankrekening naar zijn Nederlandse bankrekening. In deze periode hebben 34 transacties plaatsgevonden. Gelet op de periode en de frequentie van deze witwastransacties is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het witwassen van deze geldbedragen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.8
Het verzoek tot het horen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1]
De raadsvrouw heeft op de terechtzitting van 24 mei 2018 verzocht om [getuige 2] en [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) als getuigen te horen.
De rechtbank merkt allereerst op dat het verzoek om [getuige 2] te horen eerder al door de rechter-commissaris werd toegewezen en dat het verzoek om [getuige 1] te horen om die reden door de rechter-commissaris werd afgewezen. Later heeft de rechter-commissaris laten weten dat het niet uitvoerbaar bleek [getuige 2] te (laten) horen. Op de regiezitting van 30 november 2017 heeft de raadsvrouw vervolgens opnieuw verzocht deze twee getuigen te horen. Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen op de grond dat onaannemelijk was dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn konden worden gehoord.
Voor de onderbouwing van het bij de inhoudelijke behandeling herhaalde verzoek heeft de raadsvrouw verwezen naar de op de regiezitting gegeven onderbouwing van het verzoek. [getuige 2] zou -kort gezegd- kunnen verklaren over de grondslag van betalingen van zijn rekening aan verdachte en van betalingen van zijn rekening aan verdachte via de rekening van [medeverdachte] . [getuige 1] zou -kort gezegd- kunnen verklaren over de vraag of een deel van de door verdachte ontvangen bedragen zijn terug te voeren op betalingsopdrachten die [getuige 1] zou hebben gegeven en over wat de grondslag is geweest voor betalingen door hem aan [medeverdachte] . De rechtbank overweegt over het verzoek als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij [medeverdachte] budgetinformatie verstrekte van [bedrijfsnaam 1] . [medeverdachte] gebruikte deze informatie bij zijn werkzaamheden voor [getuige 1] . [getuige 1] betaalde [medeverdachte] een vergoeding voor deze werkzaamheden en die vergoeding werd door [medeverdachte] gedeeld met verdachte (en [getuige 2] ). [medeverdachte] heeft dit -kort gezegd- bevestigd. De rechtbank gaat in de hierboven opgenomen bewijsconstructie uit van deze verklaringen.
Met betrekking tot de door verdachte ontvangen betalingen van de rekening van [getuige 2] heeft verdachte, ondanks dat het om een zeer aanzienlijk bedrag gaat ($ 863.540,-) verklaard dat hij zelf niet weet wat de grondslag voor de betaling is geweest, dat hij nooit zaken heeft gedaan met [getuige 2] en dat het mogelijk een verrekening betreft in verband met de pot. Eerst tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verdachte nog aangevoerd dat [medeverdachte] op enig moment wilde stoppen in Saoedi-Arabië en met de samenwerking met [getuige 2] . [medeverdachte] heeft toen aan [getuige 2] gevraagd of hij geld aan verdachte wilde betalen, dat verdachte nog van [medeverdachte] tegoed had uit de pot. Maar over waar dat geld uit de pot specifiek op zag heeft verdachte verder geen concrete verifieerbare verklaring afgelegd.
In het licht van voornoemde omstandigheden valt met de gegeven onderbouwing van het verzoek niet in te zien dat het horen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] in redelijkheid nog van belang kan zijn voor enige in deze strafzaak te nemen beslissing. Het verzoek wordt daarom als onvoldoende concreet onderbouwd afgewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 september 2011 te Zwitserland, van een groot geldbedrag, de herkomst heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dat bedrag was en wie dat bedrag voorhanden had, door dat bedrag aan te houden op een nummerrekening in Zwitserland, terwijl hij, verdachte ten aanzien van dat
geldbedrag wist, dat dat gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 31 december 2004, te Nieuwegein en/of Vught en/of elders in Nederland en/of Spanje en/of Zwitserland, grote geldbedragen, heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte ten aanzien van die geldbedragen wist, dat die gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
op tijdstippen in de periode van 14 december 2001 tot en met 1 september 2011, in of buiten
Nederland, telkens samen met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, toen en daar (telkens) krachtens die gewoonte meermalen,
in totaal 799.431 euro (door hem, verdachte, vanaf zijn nummerrekening in Zwitserland, in meerdere overboekingen van (tezamen) ongeveer 80.000 euro per jaar) overgedragen,
door deze bedragen over te boeken naar een rekening buiten Nederland waarover [medeverdachte] bevoegd was, waarna deze door [medeverdachte] weer verder werden geboekt naar een Nederlandse rekening van hem, verdachte (veelal onder omschrijvingen als "consultancy period sept-nov 07"), zodat het inkomsten leken (en welke ongeveer 80.000 euro per jaar door hem, verdachte, ook als inkomsten bij zijn belastingaangiften werden opgegeven),
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader ten aanzien van die geldbedragen wisten, dat die gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feiten 1 en 2: telkens: witwassen, meermalen gepleegd;
feit 3: medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een geldboete van € 200.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gevolgen die deze strafprocedure heeft gehad voor verdachte en zijn gezin.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een periode van vier jaar grote geldbedragen, van in totaal meer dan 2,4 miljoen dollar, ontvangen op zijn Zwitserse bankrekening. Verdachte gaf budgetinformatie, waarover hij in zijn hoedanigheid als bestuurder van [bedrijfsnaam 1] beschikte, door aan zijn vriend en compagnon [medeverdachte] . Hiervoor kreeg verdachte een vergoeding op zijn Zwitserse nummerrekening. [bedrijfsnaam 1] was hiervan niet op de hoogte. Dit is aan te merken als niet-ambtelijke omkoping. Hiervoor is verdachte echter niet vervolgd omdat dit strafbare feit is verjaard. Voor het witwassen van de hiermee gemoeide bedragen is verdachte echter nog wel vervolgd. Door deze bedragen aan te houden op zijn Zwitserse bankrekening en daarvan uitgaven te doen, heeft verdachte zich hieraan ook schuldig gemaakt. Ook door gedurende tien jaar een deel van zijn besmette vermogen, via een rekening van [medeverdachte] , door laten betalen naar de Nederlandse bankrekening van verdachte, alsof dit legale inkomsten van verdachte waren, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.
De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij grote geldbedragen heeft witgewassen, die hij ontving doordat hij zich als lid van de Raad van Bestuur van [bedrijfsnaam 1] heeft laten omkopen. Verdachte heeft het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd en zichzelf verrijkt door buiten zijn reguliere inkomsten grote geldbedragen aan te nemen. Door zijn handelen heeft verdachte ervoor gezorgd dat het vertrouwen dat de samenleving behoort te kunnen hebben in bestuurders is geschonden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Deze gaan voor een fraudedelict met een benadelingsbedrag van meer dan € 1.000.000,- bij een first offender (zoals verdachte is) uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van minimaal 24 maanden.
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat de gevolgen van deze strafzaak voor verdachte groot zijn. Die gevolgen onderkent de rechtbank: verdachte is door deze strafzaak veel kwijtgeraakt. Hij bekleedde in zijn tijd bij [bedrijfsnaam 1] een belangrijke positie, maar wordt nu door velen met de nek aangekeken. Het heeft de rechtbank juist daarom verbaasd dat in het bijzonder die positie de verdachte er niet van heeft weerhouden zich schuldig te maken aan de hiervoor genoemde strafbare feiten. Hij wist wat zijn verantwoordelijkheden waren en wat hij zou kunnen verliezen. Toch heeft hij er vooralsnog geen blijk van gegeven in te zien, dat hij dit verlies aan zichzelf te wijten heeft.
De strafvervolging heeft ertoe geleid dat verdachte veel van zijn nevenfuncties heeft moeten opgeven. Bovendien is verdachte diverse keren met naam en toenaam in de media genoemd. De strafprocedure die zich jarenlang heeft voortgesleept zal ongetwijfeld veel van de verdachte en zijn familie hebben gevergd. Ook hiermee houdt de rechtbank rekening.
Een doel van strafoplegging is echter ook dat anderen ervan worden weerhouden zich aan vergelijkbare strafbare feiten schuldig te maken. Ook personen op hooggeplaatste posities dienen zich, wanneer zij zich schuldig maken aan strafbare feiten, voor de strafrechter te verantwoorden en daarvan de strafrechtelijke consequenties te ondergaan.
Gelet op de maatschappelijke positie van verdachte en de grote geldbedragen die door hem zijn witgewassen, kan niet met een andere straf worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Anders dan door de officier van justitie is geëist, zal de rechtbank aan verdachte dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank nadrukkelijk rekening met de gevolgen die de zaak voor verdachte heeft gehad, de ouderdom van de feiten en het aanzienlijke tijdsverloop van de strafprocedure. De rechtbank constateert dat sinds het eerste verhoor van verdachte, op 13 mei 2013, ruim vier jaar is verstreken: een overschrijding van de redelijke termijn met twee jaar.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een geldboete opleggen, nu de bewezen verklaarde feiten door verdachte uit winstbejag lijken te zijn gepleegd. De rechtbank zal aan verdachte een geldboete opleggen van € 100.000,-.
Verdachte heeft zich tijdens de uitoefening van zijn functie als bestuurder bij [bedrijfsnaam 1] schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. Daarmee heeft verdachte aangetoond deze functie niet op verantwoorde wijze te kunnen vervullen. Om te voorkomen dat verdachte zich opnieuw aan soortgelijke feiten schuldig maakt, zal de rechtbank verdachte overeenkomstig artikel 420quinquies jo. artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht ontzetten van de uitoefening van het beroep van bestuurder voor de duur van vijf jaren.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 28, 47, 57, 420bis, 420ter en 420quinquies van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
10 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 100.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 dagen;
- ontzet de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A. Bos, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. van Reenen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 juli 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december
2001, althans 16 maart 2004 tot en met heden, te Nieuwegein en/of Vught en of
(elders) in Nederland en/of Spanje en/of Zwitserland,
alleen, althans samen met (een) ander(en),
van een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 3.4 miljoen US dollar
(zie 1-AH-002, samengevat in de tabel op blz. 8 van het ontnemingsrapport
2-SFO-15), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verborgen en/of
verhuld en/of
heeft verhuld wie de rechthebbende op dat/die bedragen was en/of wie dat/die
bedragen voorhanden had,
door dat/die bedragen aan te houden op één of meer nummerrekeningen in
Zwitserland en/of ten aanzien van een bedrag van 238.000 euro een rekening in
Spanje (bij de Banco Atlantico te Malaga),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat
geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit
enig misdrijf (321/328ter, eerste lid WvSr, althans enig misdrijf);
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december
2001, althans 16 maart 2004 tot en met heden,
te Nieuwegein en/of Vught en of (elders) in Nederland en/of Spanje en/of
Zwitserland,
alleen, althans samen met (een) ander(en),
een of meer geldbedragen van in totaal ongeveer 3.4 miljoen US dollar (zie
1-AH-002, samengevat in de tabel op blz. 8 van het ontnemingsrapport
2-SFO-15), althans (een) (gro(o)t(e)) geldbedrag(en),
heeft overgedragen, omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt (door daarmee
schulden te betalen en/of te beleggen),
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat
geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit
enig misdrijf (321/328ter, eerste lid WvSr, althans enig misdrijf);
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
3.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2001,
althans van 14 december 2001 tot en met eind 2012,
te Vught, Vianen, Bilthoven, Zeist, Maarssen en/of (elders) in of buiten
Nederland,
alleen, althans (telkens) samen met (een) ander(en),
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig
heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar
(telkens) (krachtens die gewoonte) meermalen,
(in totaal) 880.000 euro, althans één of meer grote geldbedragen (door hem,
verdachte, vanaf zijn nummerrekening(en) in Zwitserland, in (meerdere)
overboekingen van (tezamen) ongeveer 80.000 euro per jaar, overgeboekt naar
een rekening buiten Nederland waarover [medeverdachte] bevoegd was, en door deze
laatste weer verder geboekt naar een Nederlandse rekening van hem, verdachte
(veelal onder omschrijvingen als "consultancy period sept-nov 07"), zodat het
inkomsten leken en/of welke ongeveer 80.000 euro per jaar door hem, verdachte
ook als inkomsten bij zijn belastingaangiften werden opgegeven),
overgedragen en/of omgezet en/of van dat/die geldbedrag(en) gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten aanzien van die/dat (grote)
geldbedrag(en) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die,
onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig misdrijf (321/328ter
eerste lid WvSr en/of 69 AWR, althans enig misdrijf);
art 420ter Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende FIOD-dossier, nummer 51685 (onderzoek Mintaka), en het gedeeltelijke gevoegde dossier, nummer 48467 (onderzoek Orion), bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Onderzoek Orion, V11-02, pagina 3.
3.Onderzoek Orion, V11-02, pagina 2.
4.Onderzoek Orion, V11-02, pagina 5.
5.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 15.
6.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 16.
7.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 17.
8.Onderzoek Orion, V11-02, pagina 37.
9.Onderzoek Mintaka, V01-01, pagina 30.
10.Onderzoek Mintaka, V01-01, pagina 31.
11.Onderzoek Mintaka, V01-01, pagina 27.
12.Onderzoek Mintaka, V02-01, pagina 4.
13.Onderzoek Mintaka, V02-01, pagina 7.
14.Onderzoek Mintaka, V02-02, pagina 2.
15.Onderzoek Mintaka, 2-SFO-015, pagina 8.
16.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 2.
17.Onderzoek Mintaka, V02-01, pagina 6.
18.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 3.
19.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 4.
20.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 4.
21.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 5.
22.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 5.
23.Onderzoek Mintaka, DM-051.
24.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 6.
25.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 7.
26.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 8.
27.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 8.
28.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 11.
29.Onderzoek Mintaka, V01-02, pagina 6.
30.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 9.
31.Onderzoek Mintaka, 1-AH-002, pagina 10.
32.Onderzoek Mintaka, 1-AH-007, pagina 2.
33.Onderzoek Mintaka, 1-AH-007, pagina 8.
34.Onderzoek Mintaka, 1-AH-003, pagina 2.
35.Onderzoek Mintaka, 1-AH-003, pagina 2.
36.Onderzoek Mintaka, 1-AH-003, pagina 9.
37.Onderzoek Mintaka, 1-AH-003, pagina 3.
38.Onderzoek Orion, G17-01, pagina 2.
39.Onderzoek Orion, G17-01, pagina 7.
40.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 39.
41.Onderzoek Mintaka, V01-02, pagina 19.
42.Onderzoek Orion, V11-03, pagina 39.
43.Onderzoek Mintaka, V01-02, pagina 20.