ECLI:NL:RBMNE:2018:3509

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
UTR 17/2887-T
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake handhaving bedrijfsactiviteiten vanuit een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 juli 2018, wordt een verzoek om handhaving van bedrijfsactiviteiten vanuit een woning behandeld. Eiser, wonende aan een perceel in Almere, heeft een handhavingsverzoek ingediend tegen de bedrijfsactiviteiten van [bedrijfsnaam] B.V., die op het buurperceel is gevestigd. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Almere, heeft het verzoek afgewezen, stellende dat er geen strijd is met het bestemmingsplan en dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten minimaal is. De rechtbank constateert echter gebreken in de controles die door de toezichthouder zijn uitgevoerd, wat leidt tot de conclusie dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan en het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd.

De rechtbank stelt dat de toezichthouder niet op de juiste tijdstippen heeft gecontroleerd, waardoor de bevindingen niet representatief zijn voor de werkelijke situatie. Eiser heeft foto’s en andere bewijsstukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat de bedrijfsactiviteiten ernstige hinder veroorzaken voor het woonmilieu. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht, met name de artikelen 3:2 en 7:12, en geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Verweerder moet binnen twee weken aan de rechtbank meedelen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid en heeft twaalf weken de tijd om nieuw onderzoek te doen naar de omstandigheden van de bedrijfsactiviteiten.

De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2887-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A. Bil),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: D. Meulders en C.L. Aben).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2016 (het primaire besluit] heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden ten aanzien van bedrijfsactiviteiten aan de [perceel] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 13 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Op
16 november 2016 heeft eiser, wonende aan de [adres] te [woonplaats] , een handhavingsverzoek ingediend betreffende bedrijfsactiviteiten op het buurperceel [perceel] (hierna: het perceel). Op 21 december 2016 heeft een controle plaatsgevonden op de betreffende locatie. Vervolgens heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
1.2
Uit het uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat op het perceel het bedrijf [bedrijfsnaam] B.V. ( [bedrijfsnaam] ) staat ingeschreven. De bestuurders zijn [A] ( [A] ) en [B] . In de stukken van de Kamer van Koophandel worden de activiteiten van [bedrijfsnaam] beschreven als ‘Ingenieurs en overig technisch ontwerp en advies’ en ‘het ontwerpen en uitvoeren van technische werken’. [A] is tevens eigenaar en bewoner van de woning op het perceel.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat geen sprake is van
strijd met het bestemmingsplan. Er is geen overtreding geconstateerd, zodat handhavend optreden niet mogelijk is. De ruimtelijke uitstraling van de bedrijfsactiviteiten op het perceel is minimaal. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op tien controles die hebben plaatsgevonden op 21 december 2016 en tussen 24 april 2017 en 3 juni 2017 (het onderzoek).
3. Eiser voert - kort weergegeven - aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van
handhavend optreden. Eiser stelt dat in strijd met het bestemmingsplan gebruik wordt gemaakt van een woning voor een bedrijf. De aard, omvang en intensiteit van het bedrijf heeft geleid tot gebruik dat ernstige hinder oplevert voor het woonmilieu, het woonkarakter van de buurt aantast en dusdanig is dat het niet past in een rustige woonwijk. Eiser heeft daarbij gewezen op parkeer- en verkeersoverlast, het gebruik van het perceel bij het laden en lossen en het aantal fulltime equivalent (fte) dat bij [bedrijfsnaam] in dienst is. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de daadwerkelijke situatie ter plekke, aldus eiser.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep foto’s en afdrukken van de website van [bedrijfsnaam] en van de Facebookpagina van [bedrijfsnaam] overgelegd, evenals een usb-stick met een filmpje van een bedrijfswagen erop.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat voldoende onderzoek is gedaan en dat uit
dat onderzoek is gebleken dat de activiteiten op het perceel vallen binnen de voorwaarden die in artikel 16.5 van de planregels worden gesteld. Er is geen sprake van een overtreding, dus handhavend optreden is niet mogelijk. Met uitzondering van het administratieve gedeelte, vinden de bedrijfsactiviteiten over het algemeen niet plaats op het perceel. Voor zover er wel activiteiten plaatsvinden die een relatie hebben tot het bedrijf, is dat zeer ondergeschikt en veroorzaakt dat geen objectieve overlast, aldus verweerder.
5. Het perceel heeft ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘[bestemmingsplan]
’ de bestemming ‘Wonen’. Op grond van artikel 16.1 van de planregels zijn de voor ‘Wonen’ aangewezen gronden bestemd voor: wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor de uitoefening van aan-huis-verbonden beroep dan wel bedrijfsmatige activiteiten aan huis.
Op grond van artikel 1, onder 1.3, van de planregels wordt onder ‘aan-huis-verbonden
beroep’ verstaan: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
Op grond van artikel 1, onder 1.10, van de planregels wordt onder ‘bedrijfsmatige activiteiten aan huis’ verstaan: het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten met een kleinschalig karakter, die in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende erfbebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
In artikel 16.5, van de planregels zijn specifieke gebruiksregels opgenomen. In dit artikel is, voor zover hier van toepassing, bepaald dat:
a. het gebruik van ruimten in het hoofdgebouw ten behoeve van aan-huis-verbonden beroepen of bedrijfsmatige activiteiten aan huis als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt aangemerkt, voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. (...);
2. het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
3. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
4. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
5. (…);
6. (…);
7. het beroep of de bedrijfsmatige activiteit wordt door de bewoner uitgeoefend. Er is maximaal één extra fte in dienstverband toegestaan;
8.(…).
b. Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden waarbij wordt afgeweken van de in Bijlage 3 lijst van parkeernormen opgenomen parkeernormen.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de toets aan voormelde voorschriften uit het bestemmingsplan zich wat betreft voorwaarde 7. op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van strijd met die voorwaarde. In de stukken en ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in de Kamer van Koophandel op het perceel geen andere inschrijvingen (meer) aanwezig zijn dan die van [bedrijfsnaam] . Uit die inschrijving blijkt verder dat alleen [A] en zijn echtgenote bij dit bedrijf werken en dat het bedrijf geen werknemers in dienst heeft. In het geval personen zich als zelfstandig ondernemer verhuren aan [bedrijfsnaam] , is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van ‘in dienstverband’.
6.2
Voor wat betreft de voorwaarden 2., 3. en 4. zoals genoemd in artikel 16.5, van de planregels is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan het in het bestreden besluit neergelegde standpunt, dat op het perceel geen sprake is van strijd met deze voorwaarden, onvoldoende onderzoek ten grondslag heeft gelegd en het besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Verweerder heeft weliswaar een tiental controles door een toezichthouder laten verrichten, waarvan rapporten van bevindingen zijn opgemaakt, maar aan dit onderzoek dan wel de verslaglegging daarvan kleven een aantal gebreken. Zo heeft geen van de controles zich geconcentreerd op de tijdstippen waarop eiser naar zijn stellen de meeste overlast ervaart, te weten tussen 7.00 uur en 9.00 uur ’s ochtends en in de namiddag/begin van de avond. Op die tijdstippen zou volgens eiser overleg over de klussen van die dag dan wel het afronden van de werkdag ten behoeve van de activiteiten van [bedrijfsnaam] op of bij het perceel plaatsvinden. Het was gelet hierop aangewezen om (ook) op die momenten te controleren. Nu er slechts één tijdstip in de rapporten van bevindingen staat vermeld, is daarnaast niet inzichtelijk gemaakt hoe lang de controles door de toezichthouders hebben geduurd. De duur van de controles is relevant, omdat er vanuit kan worden gegaan dat een controle die enige tijd duurt meer relevante informatie oplevert dan een kortdurende controle. Evenmin is in de rapporten inzichtelijk gemaakt of, en zo ja, hoe er in de omgeving van het perceel is gecontroleerd. Eiser stelt namelijk dat de bedrijfsauto’s aan het einde van de dag in de woonwijk geparkeerd worden, op een parkeerterrein aan het begin van de straat. Niet blijkt uit de rapporten of op dit concrete aspect is gecontroleerd. Daarbij had het voor de hand gelegen inzichtelijk te maken waar in de omgeving van het perceel dan wel in de wijk mag worden geparkeerd en, in geval er een of meerdere bedrijfsauto’s worden gesignaleerd, hoe lang die ter plaatse parkeren. Voorts mist de rechtbank in de stukken een verslag van de inhoud van de gesprekken die blijkens de verwijzing daarnaar in het verweerschrift kennelijk met [A] en andere omwonenden zijn gevoerd. Ook mist de rechtbank een beschrijving van [A] over de inhoud en omvang van zijn bedrijfsactiviteiten ter plaatse. Het is immers in de eerste plaats [A] die informatie kan verschaffen over zijn bedrijfsvoering, waaronder over het aantal vervoersbewegingen van en naar het perceel die samenhangen met zijn bedrijf. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De beroepsgrond slaagt.
7. Zoals hiervoor onder 6.2 is overwogen kleven aan het bestreden besluit een
zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechter het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechter dan een tussenuitspraak. De rechter ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen moet verweerder nieuw onderzoek doen naar de daadwerkelijke omstandigheden waarop aan de activiteiten van [bedrijfsnaam] uitvoering wordt gegeven. Daarbij dient verweerder rekening te houden met hetgeen in 6.2 is overwogen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak. In de gestelde periode dient zorgvuldig onderzoek gedaan te worden waarbij ook onaangekondigde controles dienen plaats te vinden.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze
vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
­ draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
­ stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
­ houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Wijna, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Ekris, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.