ECLI:NL:RBMNE:2018:3545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
UTR 18/2454, UTR 18/2492 en UTR 2587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. S. Lanshage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunningen en verkeersbesluit voor reconstructie woonwijk De Kanis

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit en omgevingsvergunningen die zijn verleend door de gemeente Woerden voor de reconstructie van de woonwijk De Kanis. De voorzieningenrechter heeft op 24 juli 2018 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen. De verzoekers vreesden dat de uitvoering van de besluiten hen zou schaden, met name door geluidsoverlast en daling van het grondwaterpeil. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot de omgevingsvergunningen en het verkeersbesluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bezwaren van verzoekers onvoldoende onderbouwd waren en dat de besluiten van de gemeente naar verwachting in stand zouden blijven na heroverweging in de bezwaarfase. De verzoeken zijn afgewezen, en er is geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/2454, UTR 18/2492 en UTR 18/2587
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2018 op de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken tussen
1. maatschap [verzoeker sub 1]te [woonplaats]

en

2. de Dames Royaards Stichtingte Rotterdam,
verzoekers
(gemachtigde: mr. L.J. van Pelt),
en
a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,
(gemachtigde: mr. J.J. Turenhout).
b. de Dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden,
(gemachtigden: mr. R.S.P. Plaizier, H. Kosterman en J. Duijker)
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de gemeente Woerden(gemachtigde: J.J. Wattel) alsmede
Bunnik Groep B.V. te Nieuwerbrug (gemachtigde: J.P. van Zetten).

Procesverloop

Verkeersbesluit
1. Bij besluit van 25 mei 2018 heeft verweerder sub a een verkeersbesluit genomen, inhoudende opheffing van de gesloten verklaring voor voertuigen op het Oortjespad te Kamerik voor voertuigen, die met inbegrip van de lading, breder zijn dan 2,2 meter.
Omgevingsvergunningen
2. Bij besluiten van 2 juni 2018 heeft verweerder sub a aan de gemeente Woerden omgevingsvergunning verleend voor:
- het aanleggen van een zogenoemde bypass op het perceel Van Teylingenweg - Oortjespad
en
- het aanleggen en gebruiken van een fietspad en het bouwen van een fietsbrug over de Kamerikse Wetering.
Watervergunning
3. Bij besluit van 25 juni 2018 heeft verweerder sub b een watervergunning aan de gemeente Woerden verleend voor:
a. het aanleggen van een tijdelijke dam met duiker en watergang ten behoeve van een tijdelijke bouwweg op de locatie Oortjespad in Kamerik.
b. het tijdelijk onttrekken van oppervlaktewater om de grondwaterstand ter plaatse van de bebouwing op [adres] in [woonplaats] op niveau te houden;
c. het behouden van de werken en het uitvoeren van de activiteiten, waarvoor deze vergunning is verleend, tot uiterlijk 31 december 2021.
Verzoekers sub 1 hebben tegen de besluiten van 25 mei 2018, 2 juni 2018 en 25 juni 2018 bezwaar gemaakt. Verzoekers sub 2 hebben tegen de besluiten van 25 mei 2018 en 2 juni 2018 bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Deze verzoeken zijn bij de rechtbank geregistreerd onder nummers UTR 18/2454 (verkeersbesluit), UTR 18/2587 (omgevingsvergunningen) en
UTR 18/2492 (watervergunning).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2018. Verzoekers zijn verschenen bij [verzoeker sub 1] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder sub a is verschenen bij zijn gemachtigde, bijgestaan door [A] , [B] en [C] . Verweerder sub b is verschenen bij zijn gemachtigden. Derde-partijen (gemeente Woerden en Bunnik Groep B.V.) zijn verschenen bij hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen de hiervoor genoemde besluiten. Het is dus nu aan verweerders om hun besluiten opnieuw te beoordelen aan de hand van de aangevoerde bezwaren. Tegen een beslissing op bezwaar kunnen verzoekers indien zij dat willen beroep instellen bij de rechtbank. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is in dit stadium (tijdens de bezwaarfase) in beginsel alleen dan aanleiding als het primaire besluit zodanig gebrekkig is dat het na de heroverweging van verweerders naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet of niet volledig in stand zal kunnen blijven. Eventuele gebreken aan het bestreden besluit leiden niet automatisch tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dat gebeurt bijvoorbeeld niet als deze gebreken in de beslissing op bezwaar kunnen worden hersteld. Verder geldt dat het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
2.1
De Kanis is een woonwijk binnen de gemeente Woerden die te kampen heeft met verzakking van de bodem, waardoor een complete reconstructie van die woonwijk moet plaatsvinden. Om de uitvoering van reconstructiewerkzaamheden in woonwijk De Kanis mogelijk te maken, dienen er tijdelijke voorzieningen te worden gecreëerd. In verband daarmee is op verzoek van de gemeente Woerden een onderzoek ingesteld door RPS Advies- en ingenieursbureau B.V. te Delft (verder: RPS).
RPS heeft daarbij onderzocht hoe de realisatie van de reconstructiewerkzaamheden op een zo veilig mogelijke manier kan plaatsvinden, dit mede gelet op het feit dat woonwijk De Kanis enkel te bereiken is over smalle polderwegen. RPS heeft in het kader van dat onderzoek drie mogelijke routes richting woonwijk De Kanis onderzocht. Op basis van dat onderzoek heeft RPS in zijn rapport van 26 april 2018 geconcludeerd dat de route via het Oortjespad de meest geschikte route voor het bouwverkeer is. De woningen en bedrijfspanden van verzoekers sub 1 liggen direct aan het Oortjespad. Voor deze route zal op de kruising van het Oortjespad en Van Teylingenweg een zogenoemde bypass worden gemaakt, kort gezegd een nieuw stuk weg waarover het vrachtverkeer makkelijker de bocht naar de Van Teylingenweg kan nemen.
2.2
Vervolgens heeft de gemeente Woerden aanvragen om een omgevingsvergunning en een watervergunning bij verweerders ingediend. Die aanvragen hebben geleid tot de besluiten zoals die onder het Procesverloop zijn weergegeven onder punt 2 en 3.
2.3
Daarnaast heeft verweerder sub a op 25 mei 2018 het verkeersbesluit genomen, zoals dat onder Procesverloop onder punt 1 is weergegeven. Hoewel de reconstructie van woonwijk De Kanis aanleiding is geweest voor het nemen van dit verkeersbesluit, heeft verweerder de werking van het verkeersbesluit niet gekoppeld aan de duur van de reconstructiewerkzaamheden, doch de maatregel een permanent karakter gegeven.
Ten aanzien van het fietspad en fietsbrug(omgevingsvergunning van 2 juni 2018)
3.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Gelet hierop dient de voorzieningenrechter dus eerst na te gaan of er sprake is van spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
4. Ter onderbouwing daarvan heeft de gemachtigde van verzoekers aangevoerd dat de aanleg en het gebruik van het fietspad en de bouw en het gebruik van de fietsbrug nauw samenhangt met het verkeersbesluit. Verzoekers sub 1 vrezen dat zij van het verkeersbesluit veel overlast zullen gaan ondervinden, zoals geluidsoverlast. Verder hebben verzoekers er op gewezen dat de fietsbrug en het fietspad al gereed zullen zijn ver voordat de beslissing op bezwaar wordt genomen indien het besluit niet wordt geschorst door de voorzieningenrechter.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van de vereiste onverwijlde spoed tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb ten aanzien van deze omgevingsvergunning geen sprake is. Ter zitting is gebleken dat het verzoekers sub 1 vooral te doen is om de effecten van het verkeersbesluit op het Oortjespad en op hun gebouwen en om de watervergunning. De voorzieningenrechter stelt vast dat het fietspad en de fietsbrug worden gerealiseerd parallel aan en ten noorden van het Oortjespad, verder van de woningen en bedrijfsgebouwen van verzoekers sub 1 af. Ter zitting is ook besproken dat verzoekers sub 1 geen directe hinder van het fietspad en de fietsbrug ondervinden. Van zodanige acute omstandigheden dat niet gewacht kan worden op de afhandeling van het ingediende bezwaar door verweerder is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat de verleende omgevingsvergunning voor het fietspad en de fietsbrug samenhangt met de beoogde reconstructiewerkzaamheden in woonwijk De Kanis en het genomen verkeersbesluit is daarvoor onvoldoende. Ten aanzien van verzoekers sub 2 is het spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening ten aanzien van deze vergunning niet onderbouwd.
6. De conclusie is dat er ten aanzien van dit verzoek geen spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van de aanleg van de bypass(omgevingsvergunning van 2 juni 2018 en watervergunning van 25 juni 2018).
7. Gelet op de bij verzoekers bestaande vrees dat zij door de realisatie van de bypass, met daarin de aanleg van een tijdelijke dam met duiker, bij een te grote daling van het grondwaterpeil schade zullen ondervinden aan de fundering van de boerderij dan wel aan de bij hen in eigendom zijnde percelen, acht de voorzieningenrechter ten aanzien van deze vergunningen een spoedeisend belang aanwezig bij de door verzoekers gevraagde voorziening.
8. De bij verzoekers sub 1 bestaande vrees dat zij door daling van het grondwaterpeil schade aan de houten fundering van de boerderij en andere bedrijfsgebouwen zullen ondervinden door de met de aanleg van de bypass verband houdende besluitvorming, hebben zij ter zitting onderbouwd aan de hand van een aantal argumenten. De voorzieningenrechter vat die argumenten als volgt samen:
  • het monitoringsplan borgt de bij verzoekers bestaande zorg onvoldoende omdat monitoring niet plaatsvindt naast de bedrijfsgebouwen;
  • de interventiewaarden zijn door verweerder sub b niet juist vastgesteld omdat uitgegaan is van een onjuist waterpeil;
  • verzoekers hebben onvoldoende inspraak gekregen bij de totstandkoming van het monitoringsplan, waartegen naar hun mening zelfstandig bezwaar en beroep openstaat.
9. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat de wettelijke grondslag van de door verweerder sub a verleende omgevingsvergunning is gelegen in de artikelen 2.1, eerste lid, onder b (“uitvoeren van een werk/aanleggen van een weg”), 2.1, eerste lid, onder c (gebruik in strijd met het bestemmingsplan), en 2.2, eerste lid, onder e, (maken van een uitweg) van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
10. De door verzoekers sub 1 aangevoerde gronden tegen de aanleg van de bypass hebben evenwel geen betrekking op de wettelijke grondslag van en de door verweerder sub a in dat kader gegeven motivering in de omgevingsvergunning . Reeds om die reden ziet de voorzieningenrechter in het door verzoekers sub 1 aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van verweerder sub a van 2 juni 2018 zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging in de bezwaarfase niet in stand zal kunnen blijven. Het verzoek om een voorlopige voorziening voor zover gericht tegen de omgevingsvergunning van
2 juni 2018 moet dan ook worden afgewezen.
11. De argumenten die verzoekers sub 1 aan hun vrees voor schade ten grondslag hebben gelegd zien op de watervergunning van verweerder sub b van 25 juni 2018.
Verweerder sub b heeft de vergunning verleend op grond van het bepaalde in artikel 2.1 van de Waterwet, waarin de algemene doelstellingen zijn neergelegd ten behoeve van het waterbeheer. Een vergunning moet op grond van artikel 6.21 van de Waterwet worden geweigerd als verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen als genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.
12. Verweerder sub b heeft de belangen van de aanvrager bij het verkrijgen van de vergunning afgewogen tegen de waterhuishoudkundige belangen die door de Keur van het hoogheemraadschap worden beschermd. Verweerder heeft na die afweging geconcludeerd dat bij honorering van de aanvraag de zorg voor de waterhuishouding voldoende wordt gewaarborgd. Ook de belangen van derden, in dit geval die van verzoekers, acht verweerder voldoende gewaarborgd doordat de kans op het ontstaan van schade aan bebouwing wordt afgedekt met het treffen van maatregelen en de aanleg van voorzieningen. Het door verweerder goedgekeurde monitoringsplan geeft hem voldoende vertrouwen dat het grondwater rond de bebouwing op het gewenste peil wordt gehouden.
13. Verzoekers stellen daartegenover dat monitoring enkel bij de boerderij van de maatschap plaatsvindt en niet bij de andere bedrijfsgebouwen. De voorzieningenrechter stelt mede gelet op het door verweerder goedgekeurde monitoringsplan vast dat op een tweetal locaties langs de woning [adres] peilbuizen zijn geplaatst met dataloggers, die per uur de grondwaterstand vastleggen. Daarmee is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gewaarborgd dat het grondwater rond de woning op het gewenste peil wordt gehouden. De vraag of het noodzakelijk is dat er ook peilbuizen worden geplaatst bij de (overige) bedrijfsgebouwen, hetgeen verzoekers kennelijk betogen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de bezwaarschriftprocedure nader aan de orde worden gesteld. Dit geldt temeer nu verzoekers de door hen kennelijk noodzakelijk geachte plaatsing in deze procedure van het verzoek om voorlopige voorziening op geen enkele wijze hebben onderbouwd.
14. Verzoekers hebben betoogd dat de vastgestelde interventiewaarden door verweerder sub b niet juist zijn, omdat uitgegaan is van een onjuist waterpeil. Van de zijde van verweerder is hierover ter zitting verklaard dat de interventiewaarden zijn gebaseerd op het laatst gemeten peil in de hoogste peilbuis en dat er dus sprake is van een actuele meting. Verzoekers hebben dit ter zitting niet betwist. De voorzieningenrechter heeft verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze reactie van verweerder sub b onjuist is.
15. Verzoekers hebben ten slotte betoogd dat zij onvoldoende inspraak hebben gekregen bij de vaststelling van het monitoringsplan en dat dit plan op zichzelf vatbaar is voor bezwaar en beroep. Verweerder sub b heeft in reactie hierop aangegeven dat de bezwaren van verzoekers tegen het monitoringsplan betrokken zullen worden bij de beoordeling van hun bezwaren tegen de verleende watervergunning. Het monitoringsplan maakt onderdeel uit van de watervergunning, aldus verweerder sub b.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit betoog van verzoekers een formeel karakter draagt en in de bezwaarschriftprocedure bij de beoordeling van verzoekers bezwaren kan worden betrokken.
16. Gelet op wat onder 13 tot en met 15 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te oordelen dat de watervergunning zodanig gebrekkig is dat het in de heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom ook geen aanleiding om ten aanzien van de verleende watervergunning een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek moet worden afgewezen.
17. Verzoeker sub 2 heeft geen bezwaar gemaakt tegen de watervergunning en voor haar bezwaargronden tegen de omgevingsvergunning van 2 juni 2018 verwijst zij naar haar gronden tegen het verkeersbesluit. In die enkele verwijzing ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het oordeel dat de vergunning van 2 juni 2018 na heroverweging in de bezwaarfase niet in stand kan blijven. Ook het verzoek van verzoeker sub 2 moet worden afgewezen.
Ten aanzien van het verkeersbesluit(besluit van 25 mei 2018)
18. Verweerder sub a heeft tot opheffing van de geslotenverklaring voor voertuigen breder dan 2,2 meter op het Oortjespad besloten met het oog op de reconstructiewerkzaamheden in de woonwijk De Kanis. Verweerder is tot dit besluit gekomen nadat door RPS onderzoek was gedaan naar de verkeerstechnische situatie ter plaatse.
Verzoekers kunnen zich met dit besluit van verweerder niet verenigen waartegen zij een aantal bezwaren hebben aangevoerd.
19. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 2 van de Wvw kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd.
20. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8933) komt aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid en beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Verder is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
De rechter dient bij de beoordeling van een besluit zoals hier aan de orde te toetsen of de uitleg die verweerder aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de ABRS van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2234).
21. Verweerder sub a heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het gewenst is om de gesloten verklaring voor voortuigen die, met inbegrip van de lading, breder zijn dan 2,2 meter die geldt op het Oortjespad te Kamerik op te heffen uit het oogpunt van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid van de weg. In het bestreden besluit is vermeld dat de aanleiding voor dit besluit de reconstructie van Kanis is en dat het noodzakelijke bouwverkeer via het Oortjespad zal gaan. Omdat het Oortjespad een smalle weg is, worden maatregelen genomen om het mogelijk te maken dat het bouwverkeer hier rijdt. Zo worden er twee passeerstroken verbreed en wordt er een (tijdelijk) vrijliggend fietspad gerealiseerd. Het is gewenst om de breedtebeperking, die een erfenis is uit het verleden toen het Oortjespad nog als C-weg gold, op te heffen. Uit tellingen blijkt bovendien dat er momenteel op een gemiddelde werkdag al 46 zware voertuigen (illegaal) over deze weg rijden. Deze voertuigen rijden hier voor bevoorrading van bedrijven. Als de geslotenverklaring in stand blijft, worden de bedrijven langs de Van Teylingenweg en Mijzijde onnodig gehinderd in hun bedrijfsvoering. De maatregel van gesloten verklaring is voor de politie niet handhaafbaar en kan daarom beter worden ingetrokken. De verkeerssituatie wordt, zo staat in het besluit vermeld, veiliger gemaakt omdat de suggestie van een veilige route zonder vrachtverkeer (schijnveiligheid) wordt opgeheven. In het besluit staat verder vermeld dat de verkeersadviseur van de politie positief over dit besluit heeft geadviseerd.
22.1
Verzoekers hebben betoogd dat als gevolg van het verkeersbesluit naar verwachting sprake zal zijn van een toename van de geluidbelasting van meer dan 2 dB(A). Een dergelijke verhoging van de geluidbelasting is naar de mening van verzoekers bij een reconstructie van een weg niet toegestaan.
22.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat door verweerder sub a een rapport is overgelegd, waarin is geadviseerd over de geluidssituatie nabij [adres] als gevolg van het verkeersbesluit. Bij dit onderzoek, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport van 13 juli 2018, heeft de Omgevingsdienst, regio Utrecht, de effecten onderzocht van het voornemen om het bouwverkeer via het Oortjespad richting woonwijk De Kanis te laten gaan. Uit het onderzoek, waarbij een drietal berekeningen zijn uitgevoerd, is naar voren gekomen dat de toename van de geluidsbelasting vanwege het verkeersbesluit maximaal 1,28 dB(A) zal bedragen, zodat niet gesproken kan worden van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder.
22.3
Verzoekers hebben in reactie op dit rapport ter zitting aangevoerd dat zij de berekeningen niet kunnen verifiëren omdat de tellingen ontbreken. Verder hebben zij ter zitting gesteld dat geen rekening is gehouden met het absorberen of reflecteren van de bodem en ten slotte hebben zij gesteld dat de berekening onjuist is omdat het onderscheid tussen middelzwaar en zwaar verkeer niet goed is doorgerekend. In reactie daarop heeft de opsteller van het rapport [B] , adviseur geluid bij de Omgevingsdienst regio Utrecht, een toelichting gegeven op zijn berekeningen.
22.4
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het karakter van de voorlopige voorzieningenprocedure tijdens de bezwaarfase zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van het verrichte geluidsonderzoek. Die beoordeling dient allereerst plaats te vinden in de bezwaarfase en daarna indien nodig in de beroepsprocedure bij de rechtbank. De voorzieningenrechter stelt vast dat in bijlage 1 bij het rapport de tellingen staan vermeld waarop de berekening is gebaseerd. In de enkele stelling van verzoekers dat deze gegevens niet te verifiëren zijn, ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond om te twijfelen aan de juistheid van deze tellingen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat namens verweerder door verkeersdeskundige [C] ter zitting is toegelicht dat die tellingen recent in april van dit jaar zijn verricht. Verder is door [B] onweersproken gesteld dat met de bodemgesteldheid rekening is gehouden in het toegepaste rekenmodel ter bepaling van de geluidbelasting. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit ook op de laatste pagina van het rapport staat vermeld. De voorzieningenrechter stelt ten slotte vast dat in het rapport ook onderscheid wordt gemaakt tussen licht, middelzwaar en zwaar verkeer. Verzoekers hebben ter zitting tegenover de toelichting van de adviseur geluid op dit punt onvoldoende duidelijk kunnen maken wat er niet klopt aan de berekening gelet op dit gemaakte onderscheid. Deze discussie zal zich, zoals hiervoor is overwogen, verder moeten uitkristalliseren in de bezwaarfase. Bij deze stand van zaken en gelet op wat hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat door het verkeersbesluit geen onacceptabele geluidssituatie voor verzoekers zal ontstaan. Het betoog van verzoekers slaagt niet.
23. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het verkeersbesluit een permanent karakter heeft, terwijl de reconstructiewerkzaamheden ten behoeve van woonwijk De Kanis tijdelijk van aard zijn. De voorzieningenrechter ziet in dit betoog geen aanleiding voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen door verweerder sub a zodanig onevenwichtig is dat hij niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Bij dat oordeel betrekt de voorzieningenrechter de omstandigheid dat er momenteel op een gemiddelde werkdag al 46 zware voertuigen over deze weg rijden voor bevoorrading van bedrijven en dat als de geslotenverklaring in stand blijft de bedrijven langs de Van Teylingenweg en Mijzijde onnodig gehinderd worden in hun bedrijfsvoering. Verder betrekt de voorzieningenrechter hierbij het advies van [D] , verkeersspecialist bij de politie van 16 mei 2018. Daarin staat dat door de verkeersmaatregel de verkeersveiligheid zal toenemen en dat de maatregel voor het overige verkeer een positief effect zal hebben op de bereikbaarheid. Verzoekers hebben deze omstandigheden onvoldoende weersproken. Ook dit betoog van verzoekers slaagt dus niet.
24. Verzoekers hebben verder aangevoerd dat er betere en goedkopere alternatieven voorhanden zijn. In het midden latend wat er zij van het betoog van verzoekers, stelt de voorzieningenrechter vast dat in het onderzoek van RPS uitvoerig onderzoek is gedaan naar drie verkeersvarianten, waarbij de gevolgen van die varianten voor de onderscheiden verkeersdeelnemers zijn meegenomen. In het onderzoek zijn de betreffende varianten beoordeeld op aspecten als verkeersveiligheid en bereikbaarheid/verkeersstructuur.
De resultaten van het onderzoek geven aan dat de gekozen route via de Van Teylingenweg en het Oortjespad als beste uit de bus komt. Dat die route in de visie van verzoekers conflicteert met hun belangen, betekent niet dat verweerder niet in redelijkheid het verkeersbesluit heeft kunnen nemen. Het is immers aan verweerder om die belangen te onderzoeken en vervolgens af te wegen. De wijze waarop verweerder dit heeft gedaan, kan de toets van de voorzieningenrechter doorstaan. Het betoog van verzoekers slaagt dus niet.
25. Verzoekers hebben ten slotte betoogd dat het verkeersbesluit zal leiden tot verdere verzakking van de grond en dichtslibben van de sloten. Ter zitting hebben verzoekers ter onderbouwing hiervan een aantal foto’s getoond. Verweerder sub b heeft ter zitting in reactie op de foto’s gesteld dat hij niet op de hoogte was van de feitelijke situatie ter hoogte van sommige plaatsen waar de foto’s zijn genomen. Hij heeft aangegeven daar nader onderzoek naar te gaan doen. Verweerder sub a heeft ter zitting toegelicht dat hij bekend is met de situatie op het Oortjespad en dat dit belang ook is meegewogen bij de beoordeling. Verweerder sub a kiest er voor om niet op dit moment maar pas na afronding van de reconstructiewerkzaamheden te beoordelen of en zo ja, welke herstelmaatregelen noodzakelijk zijn voor de bruikbaarheid van het Oortjespad. De voorzieningenrechter ziet ook in dit argument geen aanleiding voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig is geweest dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. Daarbij betreft de voorzieningenrechter het door RPS uitgevoerde onderzoek, zoals hiervoor omschreven.
Eindconclusie
26. Gelet op het vorenstaande heeft de voorzieningenrechter geen reden om aan te nemen dat de besluiten van 25 mei 2018, 2 juni 2018 en 25 juni 2018 in bezwaar niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om hangende de bezwaarprocedure een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken worden dan ook afgewezen. Het verzoek met betrekking tot het besluit van 2 juni 2018 (fietspad/fietsbrug) wordt afgewezen vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. Voor een proceskostenveroordeling bestaan geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijs de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.