ECLI:NL:RBMNE:2018:4950

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
C/16/436890 / FA RK 17-2020
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en contactverbod in het kader van gezinsrelaties en de bescherming van familielevens

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 oktober 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, betreffende een huisverbod dat aan verzoeker was opgelegd door de burgemeester van de gemeente Nieuwegein. Het huisverbod was opgelegd voor een periode van tien dagen, na een incident op 25 september 2018 waarbij verzoeker en zijn dochter betrokken waren. Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting heeft verzoeker zijn verzoek om schorsing van het huisverbod ingetrokken, maar het contactverbod met zijn echtgenote bleef ter discussie staan.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het handhaven van het contactverbod tussen verzoeker en zijn echtgenote een disproportionele inbreuk maakt op zijn recht op 'family life'. De rechter heeft vastgesteld dat er al hulpverlening was ingezet en dat de dochter ook een aandeel had in de verstoorde verhouding. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en de rechtsgevolgen van het besluit van 26 september 2018 voor zover het het contactverbod betreft, geschorst. De overige rechtsgevolgen van het besluit blijven in stand. Verweerder is veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn vastgesteld op €1.002,-.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument is dat zorgvuldig moet worden overwogen, vooral in complexe gezinssituaties. De rechter heeft de burgemeester de bevoegdheid tot het opleggen van het huisverbod erkend, maar heeft ook aangegeven dat het contactverbod met de echtgenote niet langer gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/467743 / FA RK 18-5427 (hoofdzaak)
C/16/467735 / KG ZA 18-596 (voorlopige voorziening)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van1 oktober 2018op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen verzoeker,
advocaat mr. W.E.R. Geurts te Utrecht
tegen
de burgemeester van de gemeente Nieuwegein,
verweerder,
gemachtigde mr. N. Neil
Als belanghebbende worden aangemerkt:
[belanghebbende 1] , dochter van verzoeker
[belanghebbende 2] , echtgenote van verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Verweerder heeft bij besluit van 26 september 2018 aan verzoeker voor een periode van tien dagen – tot 6 oktober 2018 14:22 uur - een huisverbod opgelegd als bedoeld in artikel 2, lid 1, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), betreffende de woning gelegen te ( [postcode] ) [plaatsnaam] , [adres] .
1.2.
Verzoeker heeft op 27 september 2018 beroep ingesteld tegen voornoemd besluit en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
Verweerder heeft bij faxbericht van 28 september 2018 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018, waar verzoeker met zijn advocaat is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. [A] , werkzaam bij de gemeente. De belanghebbenden in deze zaak, te weten de dochter en echtgenote van verzoeker zijn, ondanks een deugdelijke uitnodiging daartoe, niet in persoon ter zitting verschenen.
1.5.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft verweerder een verweerschrift overgelegd en heeft verzoeker zijn verzoek om schorsing van het tijdelijk huisverbod ingetrokken, met uitzondering van het gedeelte daarvan dat ziet op het contactverbod met zijn echtgenote.

2.Beslissing

Na de sluiting van het onderzoek ter zitting doet de voorzieningenrechter uitspraak als volgt:
2.1.
verklaart het beroep gegrond;
2.2.
schorst met ingang van heden de rechtsgevolgen van het besluit van 26 september 2018 voor zover dit het contactverbod van verzoeker met zijn echtgenote betreft en laat de voor het overige de rechtsgevolgen van het besluit in stand;
2.3.
veroordeelt verweerder in de proceskosten met betrekking tot het beroep ten bedrage van €1.002,-;
2.4.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
2.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter de volgende motivering gegeven.

3.Overwegingen

Verzoek
3.1.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beschikking van de burgemeester van 25 september 2018 waarbij aan hem een huisverbod is opgelegd en heeft ook een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende feiten of omstandigheden zijn die het huisverbod en het contactverbod met zijn echtgenote rechtvaardigen. Het opgelegde contactverbod met zijn echtgenote is volgens hem disproportioneel. Gelet op een en ander heeft verweerder daarmee bovendien gehandeld in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. In het kader van zijn beroep vraagt verzoeker het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, primair te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt voor het vernietigde besluit en verweerder te veroordelen tot schadevergoeding en om hem te veroordelen in de proceskosten.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft verzoeker te kennen gegeven zich alsnog te kunnen vinden in het huisverbod in engere zin en zijn verzoek om schorsing daarvan in te trekken
.Bij wijze van voorlopige voorzieningen verzoekt verzoeker enkel nog om schorsing van het contactverbod met zijn echtgenote. Daarnaast verzoekt hij de bestreden beslissing voor zover deze ziet op het contactverbod met zijn echtgenote te vernietigen ex artikel 8:86 Awb.
Toepassing art. 8:86 Awb
3.2.
Op grond van artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86 lid 1 Awb is bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. De rechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86 lid 1 Awb. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de overige belanghebbenden er voor hebben gekozen niet ter terechtzitting te verschijnen om eventueel nadere informatie te verstrekken.
Beoordeling van de hoofdzaak
3.3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Een huisverbod is bedoeld om rust te creëren in escalerende situaties als in het onderhavige geval, ook om erger te voorkomen. Het huisverbod heeft blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wth tot doel de preventie van strafbare feiten in de vorm van huiselijk geweld en het beschermen van de rechten en vrijheden van anderen. Meer specifiek wordt met het huisverbod beoogd de gezondheid en de lichamelijke integriteit van de betrokkenen ook te kunnen beschermen in crisissituaties waarin nog geen sprake is van strafbare feiten. Onderdeel van het huisverbod maakt uit een contactverbod met de in de woning achtergebleven huisgenoten. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 februari 2012 in zaak nr. 201102246/1/A3) is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voordoet voor de veiligheid van personen. Indien dat het geval is, dient de burgemeester zorgvuldig te overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester terughoudend getoetst. Voorts heeft de Afdeling overwogen (uitspraak van 9 april 2014 in zaak nr. 201305761/1/A3; ECLI:NL:RVS:2014:1233) dat verweerder de relevante feiten en omstandigheden zorgvuldig dient vast te stellen en op basis daarvan dient te beoordelen of een huisverbod moet worden opgelegd en, zo ja, aan wie.
Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting is gebleken dat sprake is van een zeer verstoorde relatie tussen verzoeker en zijn echtgenote enerzijds en hun inwonende dochter anderzijds. Dit heeft op 25 september 2018 geleid tot een incident waarbij verzoeker en zijn dochter waren betrokken en waarbij sprake was van geweld. Dit wordt ook erkend door verzoeker. Dit geweld was kennelijk over en weer, maar dat neemt niet weg dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een (ernstig vermoeden van) onmiddellijk gevaar opleverde als bedoeld in artikel 2 van de Wth. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het feit dat verzoeker een volwassen man is van 56 jaar en zijn dochter een meisje van 21 jaar bij wie de politie verwondingen heeft geconstateerd in haar nek. De voorzieningenrechter is op grond van de feiten en omstandigheden dan ook van oordeel dat de burgemeester de bevoegdheid had om een huisverbod op te leggen en dat de situatie een huisverbod op zichzelf rechtvaardigde. Onderdeel van het huisverbod maakt ook uit een contactverbod. In het algemeen wordt een dergelijk contactverbod opgelegd ten aanzien van alle achtergebleven huisgenoten. Achtergrond van hiervan is de mogelijke beïnvloeding die bijvoorbeeld via minderjarige kinderen kan plaatsvinden in situaties van huiselijk geweld. Blijkens de parlementaire geschiedenis van de Wth kan hier echter in gedifferentieerd worden, in die zin dat ten aanzien van de ene huisgenoot wel een contactverbod opgelegd wordt, maar ten aanzien van de andere huisgenoot niet. In dit geval heeft de burgemeester dit onderscheid ten tijde van zijn beslissing niet gemaakt. Dit maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de burgemeester zijn bevoegdheid niet op een redelijke manier heeft aangewend. Een beslissing over een eventueel huisverbod dient altijd snel genomen te worden en in dit geval betrof en betreft het bovendien een complexe gezinssituatie, waarvan niet van de Burgemeester verlangd kan worden dat hij deze onmiddellijk en in alle facetten doorgrond.
Gezien de feiten en omstandigheden van dit moment, is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat het handhaven van het contactverbod tussen verzoeker en zijn echtgenote een disproportionele inbreuk maakt op zijn recht op ‘family life’. De voorzieningenrechter betrekt daarbij dat, blijkens hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, er al hulpverlening ingezet is. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat ook de dochter een aandeel heeft in de verstoorde verhouding. De hieruit voortvloeide problematiek raakt de thuissituatie van verzoeker en zijn echtgenote en hun rol als ouders rechtstreeks. De voorzieningenrechter acht het gewenst dat verzoeker en zijn echtgenote vanaf heden niet langer worden belet in hun mogelijkheden te overleggen over hoe zij zich hiermee moeten verhouden. Het is bovendien niet langer aannemelijk dat contact tussen verzoeker en zijn echtgenote zou kunnen leiden tot gevaar voor dochter of beïnvloeding van dochter via moeder. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit, hoewel op zichzelf op goede ronden genomen, vanaf heden in strijd is met artikel 3:4 van de Awb. Het beroep is daarmee gegrond. De voorzieningenrechter schorst dan ook met ingang van heden de rechtsgevolgen van het besluit van 26 september 2018 voor zover dat het contactverbod van verzoeker met zijn echtgenote betreft en laat voor het overige de rechtsgevolgen van het besluit in stand.
Beoordeling voorlopige voorzieningen
3.5.
Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
Proceskosten en schadevergoeding
3.6.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep en het verzoekschrift voorlopige voorzieningen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 1 en 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleend rechtsbijstand vastgesteld op €1.002,-
(1 punt voor het verzoekschrift in combinatie met het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter terechtzitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Indien en voor zover aan verzoeker een toevoeging is verleend dient dit bedrag op het uit hoofde daarvan ontvangen bedrag in mindering te worden gebracht.
3.7.
Voor het opleggen van een schadevergoeding ziet de voorzieningenrechter geen gronden aanwezig, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A.T. Engbers, in aanwezigheid van mr. A. Wakker, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2018.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden op: