Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[verzoekster],
Rechtbank Midden-Nederland
Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak, geregistreerd onder zaaknummer 453847 / HA RK 18-28. De verzoekster, die in een civiele procedure betrokken was, diende op 24 januari 2018 een verzoek tot wraking in. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank niet had kenbaar gemaakt wie de behandelend rechter was en wie de advocaat van de wederpartij was. Dit was niet de eerste keer dat verzoekster een wrakingsverzoek indiende; eerder had zij op 22 december 2017 een vergelijkbaar verzoek ingediend, dat echter niet-ontvankelijk was verklaard op 3 januari 2018.
De wrakingskamer oordeelde dat het nieuwe verzoek tot wraking geen nieuwe gronden bevatte die niet al in de eerdere beslissing waren beoordeeld. Daarom werd het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank benadrukte dat, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen, een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in dezelfde procedure niet in behandeling zou worden genomen. De rechtbank besloot dat de procedure met zaaknummer 6290841 UC EXPL 17-11788 moest worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.
De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. De griffier werd opgedragen om de beslissing toe te zenden aan de betrokken partijen en de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht.