In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. C.W.P. van den Berg. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uwv om haar Ziektewet (ZW) uitkering per 13 augustus 2017 te beëindigen, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich op 13 juli 2016 ziek had gemeld en dat haar dienstverband op 22 december 2016 was beëindigd. Het Uwv had op basis van medische en arbeidskundige rapporten geconcludeerd dat eiseres per 12 juli 2017 over een verdienvermogen van 100% beschikte.
Tijdens de zitting op 15 oktober 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen waren onderschat en dat zij duurzaam geen benutbare mogelijkheden had. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsarts J.W. Hekkelman beoordeeld en geconcludeerd dat deze zorgvuldig waren opgesteld en geen tegenstrijdigheden vertoonden. Eiseres had verschillende medische aandoeningen, waaronder het postural orthostatic tachycardia syndrome (POTS), maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts de beperkingen van eiseres inzichtelijk had gemotiveerd en dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) voldoende rekening hield met haar klachten. De rechtbank heeft ook de arbeidskundige beoordeling van de arbeidsdeskundige N. Admiraal gevolgd, die had vastgesteld dat eiseres in staat was om drie theoretische functies te vervullen die overeenkwamen met haar belastbaarheid. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beëindiging van haar ZW-uitkering door het Uwv terecht was.