Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verdere verloop van de procedure
- de brief van de vrouw van 2 februari 2017 (beantwoord door de rechtbank bij brief van
7 februari 2017);
2.Vaststaande feiten
3.Beoordeling van het verzochte
nominale waardedaarvan, namelijk 25% (het tarief in box 2 van de inkomstenbelasting) over € 1.091.038,-- , (het standpunt van de man) of de
contante waardevan de op enig moment in de toekomst verschuldigde belasting over deze waarde (het standpunt van de vrouw).
nominaletarief van 25 procent met de fiscus zal afrekenen. Aldus zal voor deze helft van de ondernemingswaarde worden uitgegaan van een belastinglatentie ter waarde van € 136.379,75, en dus van een nettowaarde van
13,4 procent:
%.
€ 472.419,45). Anders gezegd: voor de belastinglatentie wordt uitgegaan van een gemiddeld tarief van 19,2 procent (25 plus 13,4 procent, gedeeld door twee). Ten aanzien van de verrekening van de waarde van de aandelen in de B.V. van de man komt de vrouw toe
€ 440.779,35 (zijnde de helft van € 881.558,70).
Voor zover de vrouw zich op het standpunt stelt dat er meer (te verrekenen saldi van) rekeningen aan de zijde van de man zijn, overweegt de rechtbank dat de man dat heeft ontkend en dat het bestaan van nog meer rekeningen dan genoemd door partijen niet is komen vast te staan. Daarbij merkt de rechtbank op dat partijen in ieder geval nog in 2014 gezamenlijk aangifte hebben gedaan voor de inkomstenbelasting, waarbij partijen al hun bankrekeningen hebben moeten betrekken.
- [rekeningnummer] met een saldo van € 7.537,-;
€ 0,-.
Ten aanzien van de rekening met het nummer [rekeningnummer] heeft de vrouw gesteld dat het gaat om een privérekening en een bijhorende beleggingsrekening, die niet moeten worden betrokken in de verrekening. De rekening is geopend in maart 2015 en in gebruik vanwege de scheiding van partijen. Het saldo is ontstaan door schenkingen van de ouders van de vrouw. De man heeft zich akkoord verklaard met het gestelde door de vrouw over deze rekening.
Aan de zijde van de vrouw dient aan banksaldi te worden verrekend van (credit) € 12,70.
Verrekening van deze saldi betekent dat de man per saldo nog een bedrag van € 7,75 aan de vrouw dient te voldoen.
gehelebedrag van € 15.373,83 aan de vrouw te voldoen, zijnde het op peildatum nog aanwezige (en niet aan de kosten van de huishouding bestede) bedrag van de door de man aan de bankrekeningen van de vrouw onttrokken bedragen.
“totale vordering”dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding (14 oktober 2015),
“te verminderen met het betaalde voorschot van € 200.000,00“.
“sluitende afspraken”gemaakt over de kosten van de deskundige, waaronder de afspraak dat partijen de kosten bij helfte zullen dragen behalve indien een
“substantiële kostenpost aantoonbaar door een van partijen zou worden veroorzaakt bijvoorbeeld (…) voor individuele gesprekken die langer dan een uur zouden worden gevoerd tussen een partij en de R-V”. Door toedoen van de man, te weten het niet toestaan van rechtstreeks contact tussen de Register Valuator en de boekhouder van de B.V. van de man voor het bespreken van vragen, is onnodig kostbare tijd verloren gegaan, aldus de vrouw. De vrouw stelt dat de man deze extra kosten moet dragen. Het genoemde bedrag heeft de vrouw als volgt berekend, namelijk: € 3.271,20 aan meerkosten te vermeerderen met kantooropslag 5 procent (€ 163,56 totaal: € 3.435,-), te vermeerderen met BTW (21 procent), zijnde € 721,-, bij elkaar € 4.156,- te delen door twee.
€ 17.149,50 (de helft van de rekening courantschuld van de man aan zijn B.V.).
“met de man dient te verrekenen”uit hoofde van de verdeling van de woning, heeft de vrouw jegens de man per saldo aanspraak op € 407.457,43 (€ 439.011,43 min € 31.554,--).
4.Beslissing
14 oktober 2015 tot aan de dag waarop de man het voorschotbedrag van € 200.000,00 aan de vrouw heeft betaald,
van mr. E.M. Tol als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2018. [1]